Wie is de baas van de taal? Is dat de overheid, zijn het deskundigen of wordt de norm helemaal democratisch bepaald? Op deze en meer vragen probeerden de genodigden op het publiekssymposium van Leiden University Centre for Linguistics antwoord te geven.
Dat niemand de baas is over de Nederlandse taal, daar zijn alle sprekers vanmiddag het eigenlijk onmiddellijk over eens. “Nee ook de Nederlandse Taalunie niet.” Zo begint Geert Joris, algemeen secretaris van de Taalunie, zijn lezing. Vergaande taalpolitiek zoals in Frankrijk, waar Engelse woorden een Frans equivalent krijgen, of Noorwegen, waar de overheid besloot over te gaan op een ander getallensysteem, kennen Nederland en Vlaanderen niet: “Dat zou hier nooit geaccepteerd worden.”
Gelijke kansen
De aanpak van de Nederlandse Taalunie is daarom vooral pragmatisch van aard, legt Joris uit. In een samenleving is nu eenmaal behoefte aan taalnormen, en dan met name in het onderwijs. Behoefte aan eenvormigheid bestaat vooral op het vlak van de spelling, volgens Joris, en niet zozeer op het vlak van de grammatica. Daarvoor zijn twee redenen te geven. Ten eerste komt een vast spellingbeeld het snel lezen en schrijven ten goede. En ook is een vaste spelling noodzakelijk voor het efficiënt leren lezen en schrijven. Een eenduidige spelling zorgt er bovendien voor dat Nederlanders gelijke kansen hebben, aldus Joris.
Gewenst imago
De tweede spreker vanmiddag is Jan Renkema, schrijver van de Schrijfwijzer. Hij weet de hoofdvraag van de middag meteen om te buigen tot een andere, betere vraag: Wát stuurt mijn taalgebruik? Het antwoord is volgens Renkema ‘mijn gewenste imago’. Joris noemde al de grote behoefte die er in onze samenleving bestaat aan regelgeving. Maar waar komt die precies vandaan? Volgens Renkema komt die behoefte voort uit onzekerheid. Bij een feest of een begrafenis weten we ook graag wat de dresscode is, zodat we niet uit de toon hoeven te vallen. Elke norm is van toepassing op zijn eigen context. Renkema: “Een frietje eet je niet met mes en vork.” En zo zou je ook kunnen zeggen dat je Standaardnederlands spreekt tijdens een sollicitatiegesprek, maar niet met je vrienden in de kroeg.
Renaissance
Volgens hoogleraar Joop van der Horst zijn taalnormen en -regels een overblijfsel uit de Renaissance. “Er werden hekken opgetrokken rond de Europese talen,” zo typeert hij het ontstaan van de standaardtalen. De normen en regels werden bedacht om de taal zuiver te houden en om verandering tegen te gaan. Maar al rond 1850 ontstonden de eerste scheuren en barsten in dat idee. Daarvoor verwijst Van der Horst naar het gedicht van Robert Browning uit 1855: A grammarian’s funeral. In de jaren ’70 zien we een echte neergang van de standaardtaal: er ontstaat ruimte voor allerlei soorten Nederlands. “En de vraag is of dat erg is,” besluit de hoogleraar zijn betoog.
Aan de dichter
Schrijver Ilja Leonard Pfeijffer ziet de grammatica vooral als speeltje van de elite. De hele ophef die ontstond rondom het Koningslied, was een strijd tussen hoge en lage cultuur. Met taal drukken we uit bij welke groep we willen horen.
Die strijd was ook een gevolg van onze democratische traditie, aldus Pfeijffer: “Als we met z’n allen een lied schrijven, komt er een lied uit dat we met z’n allen fout vinden.” Het laat zien dat Nederlanders gestuurd moeten worden in hun taalgebruik, zegt de dichter. “Nederlanders praten zoals ze dansen: zonder besef van elegantie.”
En daarom kun je normgeving als het gaat om taal, misschien maar het beste overlaten aan de dichters. Want: “Zoals de tuinier alle gewassen kent, zo kent de dichter de taal. Hij kent de smaken van de woorden en de kleuren van de klanken.”
Dunglish
Als hoogleraar bij de studie Engels kent Ingrid Tieken de situatie van onze overzeese buren maar al te goed. Anders dan in Nederland bestaat daar geen instituut dat de spelling vastlegt; in de jaren zeventig kwam ook het grammaticaonderwijs in zijn geheel te vervallen. Het algemene publiek werd daar enorm onzeker door, zo weet Tieken uit polls die ze hield onder moedertaalsprekers. Attitudes over taal spelen een belangrijke rol in haar onderzoek. Ook andere landen ontwikkelen nu hun eigen varianten van het Engels. Of het Engels Nederlands (Dunglish) ook een aparte variant is, moet de komende jaren blijken uit het onderzoek van promovenda Alison Edwards in Cambridge.
Humpty Dumpty
De laatste spreker vandaag is Jeroen Wiedenhof, universitair docent Sinologie. Hij schetst voor ons in snel tempo de ontwikkeling van het Chinese schrift. Hij vertelt onder andere wat voor gevolgen de komst van de computer heeft gehad op taalvariatie in China. “Als je een afwijkende naam hebt, is er simpelweg geen karakter voor op de computer.” Voor de centrale vraag van de dag verwijst hij graag naar de conversatie tussen Humpty Dumpty en Alice in Through the Looking Glass. Want wie is eigenlijk de baas? Is dat niet gewoon de taal zelf?