Na een leven lang hard werken verdient iedereen een goed pensioen. Maar met de vergrijzing en de toegenomen levensverwachting wordt dat steeds lastiger op te brengen. Wat brengt de toekomst?
“Er is een enorme verschuiving gaande”, aldus pensioen-expert Marike Knoef, hoogleraar economie aan Tilburg University. Ze is gespecialiseerd in onder meer pensioen en vergrijzing in Nederland en Europa, en ziet dat door de (dubbele) vergrijzing en de toename van de gemiddelde levensverwachting het pensioenstelsel onder druk staat.
“Momenteel zijn er drie werkenden op één gepensioneerde. Naar verwachting zijn dat er rond 2040 nog maar twee op één. Dat heeft grote gevolgen, met name voor de invulling van de AOW. Relatief minder jongeren en meer ouderen, betekent immers dat er minder mensen zijn die premie inleggen en meer die uitkeringen moeten ontvangen.”
Aanvullen
Tot de komst van de Algemene Ouderdomswet (AOW) in 1957 bestond er geen pensioen. Je werkte tot je echt niet meer kon. Niet werken betekende immers géén inkomsten. Zo werden ouderen die niet meer in staat waren hun beroep uit te oefenen afhankelijk van hun naasten of ‘liefdadigheid’ van de gemeenschap of de kerk. Tot 1957 dus, vanaf dat jaar kregen alle 65-plussers een basisinkomen vanuit een door de werkenden gevulde pensioenspot.
Naast dit basispensioen vanuit de overheid kunnen ouderen op twee andere manieren hun inkomen verhogen. Er is het aanvullend pensioen vanuit de (vroegere) werkgever, die voor mensen in loondienst maandelijks geld belegt bij een verzekeraar of pensioenfonds. Daarnaast kunnen mensen zelf geld opzijzetten voor hun oude dag, bijvoorbeeld door een levensverzekering af te sluiten of te sparen.
Risico's delen
De hoge druk op het pensioenstelsel leidt tot frustratie, zowel bij jongeren als bij ouderen. “Beide groepen voelen zich tekortgedaan”, aldus Knoef. “Jongeren hebben het gevoel zich suf te betalen én zijn ervan overtuigd dat de pot leeg is als zij met pensioen gaan. Ouderen hebben het over indexatie: de afgelopen 10 jaar zijn de pensioenen namelijk niet meegestegen met de prijzen. Daarmee is de koopkracht van ouderen achteruitgegaan.”
Een nieuw pensioenstelsel, dat beter past bij de huidige situatie en bevolkingssamenstelling, moet een oplossing bieden, aldus Knoef. Het nieuwe stelsel zou per 1 januari 2027 in moeten gaan. “Als het vroeger op de financiële markten tegenzat, werd er om pensioen te garanderen aan de knoppen van de pensioenpremies gedraaid. Dat kon omdat er zoveel werkenden waren ten opzichte van gepensioneerden”, legt de econoom uit. Dat kan nu niet meer. “Tegenwoordig kunnen we het als het tegenzit op de financiële markt, vanwege de (dubbele) vergrijzing niet zo makkelijk meer opvangen. We zijn dus afhankelijker van de financiële markten.”
— Marike Knoef
Daar is in het nieuwe stelsel meer ruimte voor, legt Knoef uit. “Een van de belangrijkste verschillen tussen het nieuwe en oude stelsel is dat de risico’s in het nieuwe stelsel beter tussen generaties verdeeld worden. Zo kunnen pensioenfondsen bijvoorbeeld meer beleggingsrisico bij jongeren leggen en minder bij ouderen. Jongeren kunnen dat risico nog lopen. Bovendien is voor hen wat meer risico niet verkeerd, omdat ze daarmee naar verwachting uiteindelijk een grotere uitkering krijgen”, aldus de econoom. “Als je daarentegen (bijna) gepensioneerd bent, wil je niet meer zulke grote schommelingen in je pensioen.”
Ruimte voor variatie
Om de groep werkenden op peil te houden en mee te bewegen met de stijgende levensverwachting, stijgt de AOW-leeftijd van 65 jaar sinds 2013 stapsgewijs. “Het idee hierachter is dat omdat we gemiddeld steeds ouder worden en steeds langer in relatief goede gezondheid zijn, we ook wat langer door kunnen werken”, legt Knoef uit. “Op dit moment worden er voor elk extra jaar levensverwachting 8 maanden bij de AOW-leeftijd opgeteld. Mensen die in 2024 met pensioen gaan, zijn gemiddeld 67 jaar.”
Maar niet iedereen wil of kan langer doorwerken. “Er is bijvoorbeeld veel variatie in de gezondheid van mensen. Gemiddeld gezien worden we ouder, blijven we langer gezond, en zouden we dus langer kunnen werken, maar dat geldt niet voor iedereen. Bijvoorbeeld omdat iemand een slechtere gezondheid heeft, of een zwaar beroep dat je niet tot je 70e kunt blijven uitoefenen.” Daar hangen allerlei vragen aan, veel net zo complex als belangrijk. “In hoeverre kunnen mensen eerder stoppen met werken? Wat is dan het inkomen dat daarbij hoort? En hoe zit dat bij mensen met verschillende inkomens? Mensen met een hoger inkomen kunnen het zich over het algemeen beter veroorloven eerder te stoppen dan mensen met een lager inkomen.”
Een belangrijke vraag is dus hoe we mensen duurzaam actief op de arbeidsmarkt houden, nu die duur zo toeneemt, stelt Knoef. “Aan de andere kant zien we ook dat er steeds meer mensen na de AOW-leeftijd bewust doorwerken. Deze momenteel pakweg 15 procent werkt niet per se fulltime, maar is wel actief op de arbeidsmarkt. Voor extra inkomsten bijvoorbeeld, of omdat ze het werk leuk vinden, er voldoening uithalen of het bijvoorbeeld vanuit sociale context erg prettig vinden te blijven werken.” Iets wat nog relatief weinig gebruikt wordt, maar misschien wel passender is dan ooit, is daarmee het deeltijdpensioen: een soort werk-pensioencombinatie. Dit kan momenteel vanaf 60 jaar tot vijf jaar na de pensioenleeftijd. “Dat zorgt naast een periode van werk en vrije tijd naast elkaar, ook voor een meer geleidelijke afbouw van het werkende naar het gepensioneerde leven. Nu ga je als het ware van 1 naar 0”, legt de econoom uit. “Ik denk dat veel mensen het prettig zouden vinden als daar nog iets tussen zit.”
Duurzaam
Een nieuw pensioenstelsel, de verhoging van de AOW-leeftijd en het op andere manieren stimuleren van langer deelnemen aan de arbeidsmarkt zijn slechts een paar van de manieren waarop er geprobeerd wordt een mouw te passen aan de veranderde pensioensituatie en -behoeften in Nederland. “In de praktijk ligt het allemaal natuurlijk vele malen complexer en zijn er voor iedere beslissing valide voors en tegens te noemen”, nuanceert Knoef.
Hoe dan ook zal het zwitserlevengevoel volgens de econoom veranderen. “Ik denk dat het een andere vorm krijgt. Niet alleen omdat het ‘moet’, maar ook omdat wat mensen willen en vinden, onder andere door de stijging van de gemiddelde levensverwachting, is veranderd.” Hoe meer onze gezonde levensduur toeneemt, hoe langer we waarschijnlijk zullen werken, denkt Knoef. Dat is niet per se erg, maar er moet wel heel goed gekeken worden naar hoe dat er dan precies uitziet. “We moeten zoeken naar duurzame manieren om dat te doen zodat mensen dat willen en kunnen. Deels werken, een ander type baan, meer tussentijds opleiden, noem maar op. Daar ligt de komende jaren zeker een uitdaging.”