Organisatiepsycholoog Carsten de Dreu ontvangt de Spinozapremie voor zijn onderzoek naar conflicten tussen en binnen groepen. Hij keek voorbij de psychologie en kwam met een biologische theorie over menselijk gedrag in conflictsituaties. Daarin heeft ‘knuffelhormoon’ oxytocine een nieuwe functie.
‘Mensen kunnen net als mieren goed samenwerken. Maar in tegenstelling tot bij mieren, leidt samenwerking bij mensen regelmatig tot roddels, frustraties en agressie.’ Het zijn de woorden van Carsten de Dreu, die hij in 2016 uitsprak toen hij hoogleraar sociale en organisatiepsychologie werd aan de Universiteit Leiden. Al twintig jaar doet hij onderzoek naar het ontstaan van conflicten binnen groepen. Hij begon met ruzies op de werkvloer, deed vervolgens experimenten met proefpersonen in het lab, en wil nu ook gaan kijken op het niveau van hele samenlevingen.
Binnen een groep werken mensen vaak goed samen. Dat heeft een reden: als we samenklitten kunnen we onszelf beschermen tegen naburige groepen. Angst voor rivaliserende groepen versterkt onopgemerkt de samenwerking binnen de eigen groep, demonstreerde De Dreu in een gedragsexperiment.
Voor zijn onderzoek naar conflicten en samenwerking tussen en binnen groepen ontvangt De Dreu de Spinozapremie, 2,5 miljoen euro om te besteden aan onderzoek naar keuze. “Ik denk dat ik de prijs heb gewonnen vanwege de interdisciplinaire benadering waarmee we conflicten bestuderen”, reageert De Dreu. Door methodes en theorieën uit de neurobiologie, economie en psychologie met elkaar te verweven, ontdekte hij dingen die hij anders nooit te weten was gekomen.
Knuffelhormoon?
Vanaf 2010 raakte de interdisciplinaire tak van zijn onderzoek in een stroomversnelling. In het vakblad Science publiceerde De Dreu toen een opmerkelijke bevinding. Het hormoon oxytocine, dat de meeste mensen kennen als het ‘knuffelhormoon’, bleek onverwachts ook een minder vriendelijke kant te hebben. Een agressieve kant. Van oxytocine is bekend dat het betrokken is bij de hechting tussen opvoeder en kind, vriendschappen en zorg voor partners en kinderen. Nieuw is dat het hormoon mensen ertoe aanzet de eigen groep en territorium te verdedigen tegen vijandige andere groepen.
We zijn geneigd onze eigen groep te bevoordelen ten nadele van buitenstaanders. Die verdediging kan ver gaan, volgens De Dreu. Het is de reden dat mensen verdedigingslinies en onneembare burchten bouwen, handelsbarrières opwerpen en belasting betalen om het nationale leger in stand te houden. Recent voorbeeld? De Europese Unie gaf sinds het uitbreken van de vluchtelingencrisis zeventien miljard euro uit om de buitengrenzen te versterken.
“Voor het verdedigen van onze eigen groep maken we dus gebruik van dezelfde neurobiologische stoffen als voor het versterken van de band binnen onze eigen groep”, aldus De Dreu. “Wij begonnen uit te zoeken hoe de biologie en hersenen betrokken zijn bij het gedrag van mensen in conflictsituaties.” Zijn onderzoeksgroep werkt tegenwoordig ook met neuroimaging-technieken. “We bestuderen bijvoorbeeld welke neurale netwerken van het brein actief zijn als iemand zich door iemand anders bedreigd voelt in zijn voortbestaan.”
Klimaatverandering
Zijn meest recente project, waarvoor hij dit voorjaar 2,5 miljoen euro subsidie kreeg van de Europese Onderzoeksraad (ERC), draait om de rol van klimaatverandering in het veroorzaken van conflicten tussen groepen. “We zien dat klimaatverandering kan leiden tot burgeroorlog en onrust, maar weten niet precies hoe dat werkt. Hoe reageren individuen, buurten en dorpjes op veranderingen in de omgeving? En wat doet schaarste of overstroming met het groepsdenken en spanningen tussen jou en je buurman?”
Ruzie zoeken met je buren en gaan stelen, is één reactie op klimaatverandering. Aan de andere kant reageren mensen ook innovatief op klimaatproblemen; ze gaan bijvoorbeeld nieuwe dijken bouwen. “Wat bepaalt of je gaat vechten of innoveren? Daar wil ik achter komen.”
Tot nu toe kwamen de bevindingen uit het lab of van observaties op de werkvloer. Nu wil De Dreu aan de hand van archiefonderzoek grootschaliger gaan kijken, naar burgeroorlog, spanningen tussen landen, onderhandelingen over wapenstilstand. “Met het geld van de Spinozapremie gaan we uitzoeken wat er overeind blijft van de theorieën uit het lab in de echte wereld.”
Creativiteit
Een jarenlange wetenschappelijke carrière in ruziënde mensen. Word je daar op den duur niet kriegelig van? De Dreu ziet het niet zo. “Voor mij blijven conflicten interessant, omdat er zoveel stappen in te nemen zijn. Bovendien zit ik in de veiligheid van het lab. Ik heb ook collega’s die conflicten onderzoeken in oorlogsgebied. Laatst las ik een boek over kindsoldaten in Afrika. Die verhalen stemmen me somber.”
Als tegenhanger is het onderzoek naar creativiteit en innovatie, een tweede thema binnen zijn loopbaan, altijd blij van aard. Tussen 2005 en 2015 onderzocht De Dreu de neurobiologie en psychologie achter creativiteit op de werkvloer en in de wetenschap. Hij schreef er ook het publieksboek Creativiteit krijg je niet voor niks over.
Nog even terug naar die rivaliserende groepen. Hoe gaat de kersverse Spinozawinnaar zelf om met andere onderzoeksgroepen die ook hun resultaten willen publiceren? De Dreu: “Die onderlinge competitie om de eer en de schaarse onderzoeksmiddelen vind ik niet leuk; het is zelden echt productief. Maar ik maak me er niet zo druk om. Ik vind het wel belangrijk om de sfeer binnen mijn eigen onderzoeksgroep goed te houden. Mensen moeten zich veilig voelen en met plezier naar hun werk komen. Dan ontstaan ook de echte creatieve inzichten waar we als wetenschappers mee verder komen.” Het is overigens niet alleen maar strijd en ellebogenwerk in de wetenschap, voegt hij eraan toe. Onderzoeksgroepen werken ook heel vaak goed samen.