Voor mijn onderzoek observeerde ik veel jonge kinderen. Sommige peuters vertellen hele verhalen in meerdere talen. Mensen zijn vaak onder de indruk van dit taalvermogen. Hoe leren kinderen taal?
Kinderen zijn heel goed in het leren van één of meerdere talen. Maar het is niet zo dat dit helemaal vanzelf gaat. Ook kinderen hebben jaren aan kwalitatief taalaanbod nodig voordat ze een taal echt helemaal onder de knie hebben. Neem bijvoorbeeld een eentalig kind dat naar de basisschool gaat: dat heeft al vier jaar (en de periode in de buik) continu de taal gehoord, dag in dag uit. Geen wonder dat zoiets veel sneller gaat dan een paar uurtjes Frans op de middelbare school. En jonge kinderen zijn ook heel goed in het leren van taal: ze zitten in een sensitieve periode. Maar er zijn ook kinderen voor wie het allemaal niet vanzelf gaat, misschien omdat ze een taal weinig horen, of omdat ze een taalontwikkelingsstoornis hebben. Zo’n ontwikkelingsstoornis komt vaak voor: gemiddeld twee leerlingen per klas.
Een kind kan in principe elke taal leren, gesproken of gebarentalen, en ook meerdere talen tegelijk. Kinderen letten goed op alles wat ze zien en horen, en beginnen langzaam steeds meer te begrijpen en zelf uit te drukken. Taalwetenschappers zijn er nog niet over uit hoe dat precies werkt: is er een soort aangeboren taalvermogen? Of leren kinderen taal zoals ze ook andere dingen leren: door patronen te ontdekken in alles wat ze horen en zien?
Rijke taal
We weten in ieder geval dat het belangrijk is dat een kind veel rijke taal aangeboden krijgt. Ook als kinderen nog niets terug kunnen zeggen, is het belangrijk om veel met hen te praten en dat het taalaanbod van goede kwaliteit is. Meredith Rowe en Catherine Snow onderscheiden drie kwaliteitsaspecten: (1) interactie, (2) rijke taal die aansluit bij de ontwikkelingsfase, en (3) onderwerpen die aansluiten bij de ontwikkelingsfase. Bijvoorbeeld concrete onderwerpen voor de jongste kinderen, abstractere onderwerpen voor wat oudere kinderen. Jonge kinderen leren extra goed als volwassenen inhaken op iets wat hun aandacht heeft: gedeelde aandacht.
Kijkt een kind bijvoorbeeld naar een vlinder buiten, dan helpt het als volwassenen daar iets over zeggen: ‘Ja, kijk, een vlinder! Je ziet een mooie gele vlinder! En nu vliegt hij weer weg!’ Ook leren kinderen veel van vragen die ze krijgen, en gesprekjes die ze voeren: ‘wat doet de vlinder?’ ‘hij vliegt!’ ‘ja, de vlinder vliegt in de tuin! Waar vliegt de vlinder heen?’.
Taalontwikkeling in de buik
De taalontwikkeling begint al in de buik. Experimenten laten zien dat pasgeboren baby’s al hun (gesproken) moedertaal herkennen aan het ritme. Gedurende het eerste levensjaar horen baby’s steeds beter het verschil tussen klanken die relevant zijn in hun moedertaal/moedertalen, maar minder goed het verschil tussen andere klanken. In het Nederlands bijvoorbeeld spreken we de letter /l/ op verschillende manieren uit, maar dat is niet relevant voor de betekenis van een woord, terwijl het verschil tussen de klanken /w/ en /v/ wel uitmaakt: ‘waren’ is iets anders dan ‘varen’.
Van anderstalige vrienden hoor ik dat zij die klanken heel erg op elkaar vinden lijken, maar als je met het Nederlands bent opgegroeid hoor je duidelijk een verschil! En een jonge baby die opgroeit met het Nederlands hoort dat verschil dus ook, terwijl een kind dat met een andere taal opgroeit dat verschil op een gegeven moment minder goed gaat horen.
De klanken die baby’s maken beginnen tijdens het eerste levensjaar steeds meer op taal te lijken. Tijdens het brabbelen zeggen kinderen bijvoorbeeld ‘baba’ – het is geen toeval dat de woorden voor ‘mama’ en ‘papa’ in veel talen zo lijken op woorden die baby’s brabbelen! Rond hun eerste verjaardag zeggen kinderen vaak hun eerste woord.
Poes eten
Meertalige kinderen behalen dit soort mijlpalen gemiddeld op ongeveer dezelfde leeftijd als eentalige kinderen. Kinderen die opgroeien met een gebarentaal zijn zelfs vaak al eerder met hun eerste woord: kinderen kunnen vaak eerder gebaren dan spreken. Ergens rond de anderhalf, twee jaar beginnen kinderen tweewoordzinnen te maken: ‘poes eten’ of ‘kijk bal!’. Deze zinnen breiden zich langzaam uit en worden steeds complexer. Als kinderen naar de basisschool gaan, kunnen ze vaak hele verhalen vertellen.
Er zijn grote verschillen tussen kinderen in de taalontwikkeling. Het NDSK maakte dit handige overzicht met wat kinderen op een bepaalde leeftijd minimaal moeten kunnen.
De taalontwikkeling zit vol met interessante momenten. Zo versimpelen kinderen soms woorden: ‘pinge’ voor ‘springen’, bijvoorbeeld. Clusters van meerdere medeklinkers na elkaar, zoals /spr/, zijn best lastig. Er zijn talen die dit soort medeklinkerclusters helemaal niet hebben, zoals Hawaiiaans of Japans. Nog zo’n voorbeeld in de taalontwikkeling: de naam Julia wordt ‘luulielaa’ als een kind de /j/ nog niet goed uit kan spreken. Zo zie je dat er eigenlijk twee /j/-klanken in de naam Julia zitten! Soms leren kinderen de betekenis van een woord net niet helemaal goed. Het kan bijvoorbeeld dat een kind denkt dat ‘hond’ het woord is voor alle dieren (overextensie).
Zij loopte
Kinderen leren langzaam de grammatica van hun taal/talen. Neem bijvoorbeeld de verleden tijd. Het komt vaak voor dat kinderen eerst ‘zij liep’ zeggen, daarna ‘zij loopte’, om vervolgens weer ‘zij liep’ te zeggen. Eerst leren ze blijkbaar de losse vorm ‘zij liep’, dan ontdekken ze de regel voor de verleden tijd en passen ze die toe op het werkwoord lopen ‘zij loopte’, en dan ontdekken ze dat ‘zij liep’ een uitzondering is.
De taalontwikkeling stopt zeker niet na de eerste levensjaren. Ook op latere leeftijd blijven kinderen zich ontwikkelen, niet alleen qua woorden en grammatica, maar ze leren ook meer over communicatie, en hoe je bijvoorbeeld beleefd iets vraagt. En volwassenen leren ook nog steeds dingen bij, zoals bepaalde woorden, uitdrukkingen of zinsconstructies. Vaak komen er met de leeftijd ook steeds meer talen bij, bijvoorbeeld Engels, Frans, Duits... Je bent nooit te oud om te leren!