Taal draagt bij aan het wij-zij-denken. Kunnen we af van dit hokjesdenken door de taal te veranderen? Ja, zeggen onderzoekers. Tegelijkertijd moeten we ons niet blindstaren op woorden. Want taal is veel breder dan dat.
In alledaagse gesprekken worden voortdurend grenzen getrokken tussen ‘wij’ en ‘zij’. We zetten taal in om ons met bepaalde mensen te identificeren en ons van anderen te distantiëren. Vaak hebben we het zelf niet eens door. Een opmerking als ‘Waar kom je vandaan?’ of ‘Wat spreek je goed Nederlands’ creëert afstand. Soms zit het ‘m in het expliciete gebruik van ‘wij’. Zoals wanneer je een kind van een ander dat bij jou over de vloer is, toespreekt: ‘Wij spreken hier altijd met twee woorden’.
Een dergelijke scheidslijn ontstaat ook door taalkeuze. Bijvoorbeeld als een Nederlander overschakelt op Engels omdat hij aangesproken wordt in ‘gebrekkig’ Nederlands. En dan zijn er natuurlijk nog polariserende woorden zoals ‘autochtoon’ versus ‘allochtoon’ en ‘blank’ versus ‘zwart’. Wanneer dit ‘wij-zij-denken’ gebaseerd is op huidskleur of vermeende afkomst, is er sprake van racisme. In hoeverre zit racisme ingebakken in de Nederlandse taal?
Historische bagage
Om die vraag te beantwoorden moet je eerst goed kijken naar de definitie van racisme, zegt Markus Balkenhol. Hij is antropoloog aan het Meertens Instituut en gepromoveerd op het cultureel geheugen van de slavernij. “Racisme wordt vaak ten onrechte begrepen als een individuele opvatting van mensen. Maar in onderzoek naar racisme kijken we hoe raciale opvattingen ingebed zijn in bredere structuren.”
“Of een individu een woord als kwetsend ervaart, is afhankelijk van het talige systeem als geheel. Stel je voor: er daalt een aliën neer in het voetbalstadion en iemand roept ‘aap’, dan is dat niet per se racisme, want niemand begrijpt waarom hij dat zegt. Het wordt pas een probleem als iemand uitgescholden wordt voor ‘aap’, en alle aanwezigen begrijpen wat hij bedoelt.”
Uiteindelijk gaat het er dus niet om dat bepaalde individuen zich gekwetst voelen. “Het gaat erom dat er een beeld herhaald wordt wat er uiteindelijk voor zorgt dat bepaalde groepen mensen geen toegang hebben tot de arbeidsmarkt of een opleiding, of zelfs het mens-zijn. Dat ze gezien worden als ‘zwarte pieten’ die een beetje clownesk zijn en niet slim genoeg om naar de universiteit te gaan. Dat is niet alleen ‘kwetsend’, maar het maakt het voor mensen van kleur onmogelijk om deel te nemen aan de maatschappij.”
Door de definitie van racisme op deze manier breder te trekken, kun je je als individu ook niet verschuilen achter het argument dat je iets niet racistisch bedoelt. “Woorden of gebaren hebben altijd een historische bagage. Neem de Hitlergroet: dat is van oorsprong een Romeinse groet. Maar je kunt nu niet op straat gaan staan en dit gebaar maken om je vervolgens te verontschuldigen: ‘O nee, maar ik bedoelde het als een Romeinse groet’. Dat geldt ook voor het n-woord of een woord als ‘zwarte piet’, dat heeft een bepaalde betekenislaag waar je niet omheen kunt. Je kunt niet zeggen: ik gebruik het niet zo, dus die betekenis is er niet.”
Hokjesdenken
Hoe we taal continu gebruiken om mensen in- en uit- te sluiten komt duidelijk naar voren in het onderzoek van Lotte Thissen, antropoloog aan Maastricht University. Voor haar proefschrift deed ze ‘participerende observatie’ in Roermond en was ze een poosje supermarktmedewerker in wat in de volksmond de ‘Turkse winkel’ genoemd werd. “Die benaming zegt al genoeg, want behalve Turkse producten verkocht men in de winkel ook Marokkaanse, Bosnische en Surinaamse producten.”
Thissen zelf werd door de klanten regelmatig in het Turks of Arabisch benaderd, vertelt ze, vermoedelijk vanwege de winkel waarin ze werkte in combinatie met haar licht gekleurde huid. Samen met het andere winkelpersoneel werd ze regelmatig als ‘buitenstaander’ weggezet door niet-Turkse klanten. “Ze vroegen dan bij een Turks product: waar gebruiken jullie dit voor?”
Naast het werk in deze lokale supermarkt sloot de onderzoeker zich ook aan bij een lokale carnavalsvereniging, waar het spreken van dialect werd gezien als de norm. Daar moest ze heel hard werken om mensen ervan te overtuigen dat ze met haar ook Roermonds konden spreken. “Ik ben geboren en getogen in Roermond en vier al van jongs af aan carnaval. Toch werd daar niet onmiddellijk van uitgegaan. Misschien door mijn huidskleur in combinatie met het feit dat ik in Utrecht had gestudeerd.” Zelf voelde ze zich niet buitengesloten: “Als onderzoeker ben je altijd ‘net geen insider’. Dat moet je ook niet zijn, anders heb je geen onderzoekende houding meer.”
Overigens betrapte Thissen zichzelf tijdens haar veldwerk ook op hokjesdenken. Zo sprak ze twee mannen aan die buiten op een bankje zaten, omdat ze dacht dat het Limburgers waren. Maar zij voelden zich Hollanders, omdat ze daar geboren en getogen waren. “Toen we verder spraken bleek dat ze al meer dan dertig jaar in Limburg woonden. De een was zelfs Prins Carnaval geweest en de ander sprak heel trots over Roermond. Het laat zien dat iedereen meerdere identiteiten heeft. Hetzelfde geldt voor taal: in de Turkse winkel werd door de eigenaren – twee broers van Turkse afkomst – óók Roermonds dialect gesproken, terwijl veel mensen die plek daar niet mee associëren.”
Woorden vervangen
Hoe kunnen we loskomen van onze neiging tot hokjesdenken? Volgens Thissen helpt het als we onze eerste aannames meer durven te bevragen door ze met anderen te delen. “Je kunt tegen iemand zeggen: ik zie jou als Limburger, maar voel jij dat zelf ook zo? Ik denk dat dat veel mooie gesprekken oplevert. Net als de conversatie die ik had met die twee mannen. Vaak komt uit dat soort gesprekken naar voren dat identiteit veel genuanceerder ligt dan je van tevoren denkt.”
Daarnaast heeft het wel degelijk zin om een alternatief te bieden voor woorden met een discriminerende connotatie, meent Thissen. “Mijn proefschrift laat zien dat taalgebruik een groot effect heeft op ons gevoel van erbij horen of niet.” Balkenhol sluit zich daarbij aan. “Je kunt een woord misschien niet-racistisch bedoelen, maar dat maakt een woord nog niet niet-racistisch. Het gaat om de betekenis in het grote geheel. Dus het helpt als instanties een eerste aanzet doen om die woorden te veranderen, al was het maar om de discussie op gang te brengen. Of om mensen bewuster te maken van de manier waarop taal werkt. Taal is altijd aan verandering onderhevig, maar wij moeten wel zelf het duwtje in de goede richting geven.”