De manier waarop kinderen taal leren, wordt vaak beschreven als een wonder. Maar volgens taalkundige Sybren Spit is er niets magisch aan. Voor zijn promotieonderzoek liet hij kleuters een niet-bestaande taal leren. En dat ging eigenlijk helemaal niet zo gemakkelijk.
Een nieuwe taal leren gaat niet zomaar. Als je bijvoorbeeld Italiaans wilt leren om in je favoriete vakantieland een woordje mee te kunnen praten, zul je flink wat tijd moeten investeren. Na een beginnerscursus kun je misschien wat simpele gesprekjes voeren, maar wil je je kunnen mengen in een Italiaans gesprek over de politiek dan ben je snel jaren bezig. En dan nog is de kans dat je op moedertaalniveau kunt leren spreken zeer klein – als je tenminste niet besluit om in Italië te gaan wonen.
Toch hebben we allemaal onze moedertaal zonder veel moeite geleerd. Althans, het lijkt alsof we er weinig voor hoefden te doen. Als kind leer je taal op een heel natuurlijke manier, gewoon door goed te luisteren, en zonder moeilijke grammaticaboeken tot je te nemen. Maar dat het weinig moeite kost is toch echt een fabeltje volgens Sybren Spit. “Baby’s zijn de hele dag door bezig met het leren van taal, er gaan tienduizenden uren in zitten. Die tijd hebben wij volwassenen simpelweg niet.”
Ons bewustzijn staat niet aan of uit
Spit twijfelde dus over eerdere aannames dat kinderen in vergelijking met volwassenen taal heel snel en gemakkelijk leren. Hij werd vooral geïnspireerd door het boek Zijn we slim genoeg om te weten hoe slim dieren zijn? van Frans de Waal, waarin de bioloog laat zien dat er achter het gedrag van dieren veel meer schuilgaat dan we op het eerste gezicht denken. Door op een andere dan de traditionele manier te meten, kun je de cognitie van dieren veel beter in kaart brengen.
Spit wilde op dezelfde manier ontrafelen wat er omgaat in het kinderbrein. Want dat we het proces magisch noemen, komt misschien vooral doordat we er eigenlijk niet genoeg over weten. “Er wordt vaak gedacht dat kindertaalverwerving een volledig onbewust proces is, dat helemaal automatisch gaat. In bewustzijnspsychologie bestaat echter een lange onderzoekslijn die laat zien dat ons bewustzijn niet aan of uit staat, maar dat het allerlei gradaties kent. Met dat brede spectrum in ons achterhoofd wilden we kijken: misschien zijn kinderen zich wel bewust van de taalregels, maar nog niet op zo’n manier dat ze het mooi onder woorden kunnen brengen, zoals volwassenen dat doen.”
Woordjes leren: zambo, pano en bovo
In zijn promotieonderzoek nam hij de proef op de som. In een eerste reeks experimenten liet hij vijftig kinderen uit groep 1 en 2 van de basisschool (een zo jong mogelijke groep, maar net oud genoeg om aan een experiment mee te kunnen doen) woordjes én een grammaticaregel van een niet-bestaande taal leren. Daarvoor plukte hij ingrediënten uit het Esperanto en West-Afrikaanse talen. “Ik heb een woordenboek Esperanto opengeslagen en daar willekeurig woorden uit gepakt, en daar vervolgens een eigen betekenis op geplakt”, vertelt Spit. “Een voordeel van die woorden is dat ze heel systematisch zijn opgebouwd. Zelfstandig naamwoorden hebben bijvoorbeeld allemaal twee lettergrepen, zoals zambo, pano of bovo.”
Spit paste de woorden die hij gebruikte voor het experiment zo aan, dat ze allemaal even makkelijk te leren waren voor moedertaalsprekers van het Nederlands. Daarnaast voegde hij een grammaticaregel toe die voorkomt in de West-Afrikaanse Gbe-talen, en versimpelde deze voor de kleuters. Het ging om een regel die bepaalt hoe je meervouden maakt. Elk zelfstandig naamwoord dat ze leerden werd vergezeld van een van de grammaticale woordjes tra of pli, waarbij tra geen betekenis had, en pli stond voor meervoud. Tra zambo kan zowel één als twee appels betekenen, maar pli zambo staat altijd voor meer dan één appel.
Gokspelletje: één of meer appels?
De kleuters kregen gedurende een half uur een verhaal te horen over vier kinderen die afreizen naar een ver land en een nieuwe taal moeten leren. Tussendoor kregen ze plaatjes voorgeschoteld waarbij ze beschrijvende zinnetjes hoorden als Maria rigarda tra zambo, ‘Maria eet een appel’. Om de kinderen bij de les te houden, kregen ze de opdracht om regelmatig woordjes en zinnetjes te herhalen.
In een van de experimenten deden ze na afloop een gokspelletje. Daarbij kregen ze steeds een woordcombinatie voorgelegd, zoals tra zambo en pli zambo en een plaatje dat één of meerdere appels liet zien. Bij tra zambo zijn beide plaatjes goed omdat het woordje tra niks zegt over enkelvoud of meervoud; bij pli zambo is alleen het plaatje waarop meerdere appels staan afgebeeld de juiste. De kinderen mochten in dit spel steeds kiezen of ze het correcte antwoord wilden gokken of niet. Spit: “De uitkomst was dat de kinderen bij woordcombinaties met pli meestal wilden gokken, maar niet bij combinaties met tra. Dit laat zien dat ze zich wél bewust waren van de regel: omdat pli het enige woordje is dat iets zegt over meervoud, kun je alleen bij deze vorm de juiste keuze maken. Dat hadden de kinderen dus door, terwijl ze de regel zelf niet onder woorden konden brengen.”
Oogbewegingen maken verschil
In een vervolgexperiment kregen de proefpersonen dezelfde talige input als in het eerdere experiment, maar werden er twee groepen gemaakt: de ene groep kreeg uitleg over de grammaticaregel, en de andere groep niet. Ondertussen werden hun oogbewegingen gemeten. Opvallend was dat de groep die de regel uitgelegd kreeg niet beter scoorde dan de controlegroep, maar wel eerder naar het goede plaatje keek. De onderzoekers vonden een vergelijkbaar resultaat toen ze het toetsingsmoment een dag opschoven.
Ook onder deze conditie lieten de oogbewegingen een groepsverschil zien. “Opnieuw gaven kinderen die uitleg kregen niet meer goede antwoorden tijdens de test, maar waren hun oogbewegingen er wel door beïnvloed”, zegt Spit. “Je ziet dus dat er onbewust iets gaande is.”
Paula Fikkert, hoogleraar Nederlandse Taalkunde gespecialiseerd in kindertaalverwerving en niet betrokken bij dit onderzoek, onderschrijft zijn conclusie. “Het is superinteressant dat hij dit groepsverschil vindt. Misschien niet in expliciete kennis van de regel, maar daar zouden zelfs volwassen sprekers nog moeite mee hebben. Dat het verschil in oogbewegingen zo systematisch is, lijkt toch wel wat te zeggen. Dat wijst erop dat ze iets hebben opgepikt, ook al is het nog onbewust. Ik heb ook weleens kinderen getest in deze leeftijdsgroep, en ook toen bleek dat je meer kon opmaken uit hun oogbewegingen dan uit de expliciete testresultaten.”
Vals optimisme
Door op een andere manier te meten, toonde Spit aan dat jonge kinderen wel al besef hebben van een grammaticale regel, zonder dat ze die kunnen verwoorden. Dat is een belangrijk inzicht voor het onderwijs. “Zeker voor kinderen die op de basisschool beginnen met een taalachterstand, is het relevant om te weten of we ze een steuntje in de rug kunnen geven door extra uitleg te geven.”
Net als volwassenen zijn kinderen soms dus wel degelijk gebaat bij het expliciet leren van een taalregel, omdat dit het leerproces versnelt. En dat ze die regels gewoonlijk ook leren zónder dat ze hierover uitleg krijgen, is volgens de onderzoeker makkelijk te verklaren: in tegenstelling tot volwassenen hebben kinderen immers zeeën van tijd om de regels te ontdekken in de grote hoeveelheid woorden en zinnen die ze dagelijks aangereikt krijgen.
Spit: “In de taalwetenschap is het een beetje een pr-praatje geworden dat kinderen fantastische leerders zijn. Terwijl: het gaat natuurlijk hartstikke traag. Het duurt jaren voordat ze hun moedertaal volledig onder de knie hebben. Als een volwassene een nieuwe taal gaat leren en hij produceert na een jaar zijn eerste woordje, dan ga je je toch afvragen of het wel helemaal goed gaat. Dat maakt het taalverwervingsproces van kinderen overigens niet minder bijzonder. Maar het etiket ‘snel’ dat er vaak wordt opgeplakt, is misschien wel te wijten aan het vals optimisme van ouders, voor wie de tijd met kleine kinderen zo snel gaat.”
Volgens Fikkert is het taalleerproces van kleine kinderen paradoxaal. “Aan de ene kant is het fantastisch hoe snel kinderen patronen ontdekken in taal. Vooral in de eerste drie levensjaren ontwikkelt het brein zich enorm snel. Maar vervolgens hebben ze natuurlijk ook nog veel tijd nodig om de taal machtig te worden. Een taal leren gaat absoluut niet vanzelf.”