Naar de content

Zijn dierproeven wel van deze tijd?

Nabij proefdiervrij: de geschiedenis van dierproeven

Argument, via iStockPhoto.com

In 2016 sprak kabinet Rutte II de ambitie uit om Nederland in 2025 'grotendeels proefdiervrij' te maken. Dat is een stevige ambitie, aangezien er nu jaarlijks nog zo'n 400 duizend dierproeven plaatsvinden in ons land. Hoe zijn we daartoe gekomen?

2 april 2025

Wetenschappers wereldwijd werken aan alternatieven voor proefdieren. Hoe staat het daarmee en waarom gebruiken we nog altijd dieren om op te experimenteren, ondanks de geavanceerde technologie die we hebben? Wat moet er veranderen in de wetenschap en in de maatschappij om de overstap te maken naar volledig proefdiervrij, en kan dat eigenlijk wel? 

In de serie ‘Nabij proefdiervrij’ behandelen we die vragen en meer. Voordat we verkennen hoe nabij proefdiervrij is, duiken we in het verleden. Wanneer gingen we dieren gebruiken in de wetenschap? En hoe is het lot van proefdieren veranderd over de tijd?

Martelmethodes

Het is 1894. Het jaar waarin de allereerste dieselmotor loopt en de laatste steen van de Rijksdag wordt gelegd. In Sint-Petersburg loopt een jonge puppy rond in een kooi. Samen met negen andere ontdekt hij zijn omgeving. Hij loopt nog een beetje onhandig door het verblijf, alsof hij nog geen volledige controle heeft over al zijn pootjes. Elk hoekje besnuffelt hij en tussendoor speelt het beestje met zijn maatjes. 

Hij raakt al snel vermoeid. Niet gek met drie maanden oud. Steeds als hij zijn oogjes wil sluiten, schudt een onderzoeker hem wakker en daagt hem uit om te lopen. Dat gaat maar door, dagenlang. Het hondje voelt zich doodmoe, gedesoriënteerd en wil niets liever dan slapen. Na vijf dagen continu wakker gehouden te zijn, sterft de jonge pup van uitputting.

Dit alles vond plaats in een laboratorium van Maria Manasseina met tien puppy’s van twee tot vier maanden oud. Hiermee toonde de Russische onderzoeker aan dat slaap essentieel is, nog belangrijker dan voedsel. Ze verwierp zo het heersende idee dat slaap een nutteloze, domme en zelfs schadelijke gewoonte was. Hoe belangrijk de bevindingen van Manasseina ook waren, voor de tien pups was het een ware marteling. Niet voor niks wordt slaapdeprivatie gebruikt als martelmethode.

Een gravure toont de publieke vivisectie van een varken door Galen of Pergamon

Een gravure toont de publieke vivisectie van een varken door Galen of Pergamon.

Uit: 1541 Junta edition of Galen's Works. Vrijgegeven in het publieke domein via Wikimedia Commons

Proeven op dieren gaan veel verder terug dan de negentiende eeuw, al is het maar de vraag hoeveel ervan gedocumenteerd is. In de oudheid voerde Aristoteles bijvoorbeeld al experimenten uit op varkens, schildpadden en andere dieren. Om het bloedvatenstelsel te bestuderen liet hij dieren uithongeren: hun bloedvaten lagen dan niet meer verborgen in vet. Vervolgens doodde hij de dieren door ze te wurgen, waardoor het bloed in de bloedvaten bleef. In die dieren herleidde de filosoof dat alle bloedvaten verbonden waren met het hart. Een halve eeuw later sneed de Griek Claudius Galenus publiekelijk levende dieren open. Tijdens zulke vivisecties liet hij onder andere zien dat varkens stopten met schreeuwen wanneer hij hun stembanden doorsneed.

Registratieplicht

In de moderne tijd snijden wetenschappers dieren niet meer open zonder verdoving, maar toch gebruiken we dieren nog als objecten, uit naam van de wetenschap. In 1964 nam het jaarlijkse gebruik in Nederland zelfs toe tot zo’n 2,5 miljoen proefdieren, variërend van apen en honden tot vissen en reptielen. Tenminste, dat schatte de Tweede Kamer destijds na een enquête bij onderzoekslaboratoria. Een registratieplicht bestond nog niet en dus exacte cijfers ook niet. 

“Na de Tweede Wereldoorlog groeide het proefdiergebruik enorm”, vertelt Anne van Veen. Zij promoveerde in 2021 op de geschiedenis van proefdiergebruik in Nederland. Als gevolg van gruwelijke experimenten op mensen tijdens de oorlog, voerde Nederland strengere regelgeving in rondom proeven op mensen. Dus wendden onderzoekers zich opnieuw tot het dierenrijk buiten de mens.

Eind jaren zestig besloot de overheid dat er ook voor proefdieren een wetgeving moest komen. Toch duurde het vanwege protest vanuit de wetenschap nog tot 1977 voordat die wet er daadwerkelijk kwam. Daarna paste of vulde de overheid de wet steeds aan. De wet moet het dierenwelzijn van proefdieren beschermen en toetst of experimenten aan de juiste eisen voldoen en de onderzoekers de juiste deskundigheid hebben. 

“Die wetgeving is een mijlpaal in de geschiedenis”, vindt Van Veen. “Doordat onderzoekers vanaf dat moment hun dierproeven moesten registreren, hebben we inzicht in hoeveel dieren er gebruikt worden in onderzoek en voor welke proeven.” Sinds de invoering van de wet is het aantal proefdieren in Nederland gedaald. “Toen wetenschappers hun onderzoek moesten registreren, gingen ze beter nadenken over hun proefopzet en hoeveel proefdieren ze daadwerkelijk nodig hadden”, vertelt Van Veen. “Een onderzoeker die ik sprak, vergeleek het met een eetdagboek: zodra je precies moet bijhouden wat je eet, ga je minder snoepen.”

Proefdier op maat

Toch volgde er later nog een keerpunt binnen het proefdieronderzoek; een minder gunstige, dit keer. Door ontwikkelingen in de biotechnologie stierven juist meer dieren. In de jaren negentig maakten nieuwe technologieën het mogelijk om organismen, en dus (proef)dieren, genetisch aan te passen. “Het was volgens wetenschappers helemaal hot en happening toentertijd”, vertelt Van Veen. 

Ineens konden wetenschappers muizen genetisch tweaken om hen zo meer op mensen te laten lijken, of met gentechnieken specifieke ziekten bij ze introduceren om die te bestuderen. Neem de XPA-muis, een genetisch aangepaste muis met een defect in de DNA-reparatiekit. Het gevolg? Een muisje dat mutaties ophoopt en snel tumoren ontwikkelt. Met de XPA-muis wilden wetenschappers sneller en eenvoudiger testen of stoffen kankerverwekkend zijn.

“De mogelijkheden van gentechnieken leken eindeloos en wetenschappers wilden allen hun eigen mutanten ontwikkelen voor proeven”, vertelt Van Veen. Zo maakten onderzoekers muizen met Alzheimer en muizen vatbaar voor polio, beide zijn ziekten die ze normaal gesproken niet krijgen. De gedachte achter gemuteerde proefdieren klinkt positief: doordat de proefdieren effectiever zijn en de onderzoekers gerichter proeven kunnen doen, zouden er minder proefdieren nodig zijn. In de praktijk pakt het echter niet altijd even goed uit. De tumor-ontwikkelende muisjes werden bijvoorbeeld nooit gebruikt, mede vanwege hun extreme gevoeligheid voor gifstoffen, de angst voor vals-negatieve resultaten en vanwege octrooien.

Foto van drie witte muizen onder uv-licht. De linker en rechter muis in deze foto hebben een extra gen in hun DNA waardoor ze fluoresceren onder uv-licht. De muis in het midden is een onaangepaste muis en licht dus niet op.

Vanaf de jaren negentig ontwikkelde de biotechnologie verder waardoor onderzoekers proefdieren genetisch konden aanpassen. Ze introduceerden bijvoorbeeld een erfelijke ziekte of maakte het dier vatbaarder voor een infectieziekte. De linker- en rechtermuis in deze foto hebben een extra gen in hun DNA waardoor ze fluoresceren onder uv-licht. De muis in het midden is een onaangepaste muis.

Moen et al., 2012, CC-by 2.0 via Wikimedia Commons

Een bijkomend nadeel van proefdieren genetisch modificeren is dat er allerlei stappen nodig zijn om het DNA van een dier aan te passen; lang niet elke behandelde muis of nakomeling heeft het juiste DNA. Dieren zonder de juiste mutatie kan de wetenschap niet gebruiken en zij worden gedood. “Officieel tellen die dieren niet mee als proefdier, omdat er op hen niet geëxperimenteerd is”, vertelt Van Veen. “Maar toch zijn ze geboren – en gedood – voor de wetenschap.” Het genetisch aanpassen van proefdieren leidde al vanaf 1997 tot meer ‘in voorraad gedode dieren’. In 2013 werden er zelfs meer van die dieren direct gedood dan er overleefden voor wetenschappelijke experimenten.

Het lot van dieren in de wetenschap is veranderd. Waar dieren vroeger genadeloos gemarteld werden uit naam van de wetenschap, bestaan er nu regels en richtlijnen die onderzoekers moeten volgen. Er vinden jaarlijks nog ‘maar’ 400 duizend dierproeven plaats in ons land, al is dat aantal sinds de jaren negentig niet meer gedaald. Ook werken onderzoekers en dierverzorgers tegenwoordig wel met verdoving, mogen proefdieren bij elkaar zitten en krijgen ze speelgoed – zolang dat het onderzoek niet beïnvloedt. Toch heeft de biotechnologie het leven van proefdieren verzwaard. Kan het hun leven ook weer verbeteren door nieuwe, proefdiervrije technologieën bijvoorbeeld? Daar duiken we in de serie ‘Nabij proefdiervrij’ verder in.

ReactiesReageer