Voel je je ongemakkelijk bij kwade mensen, zoals klimaatactivisten, #metoo en Black Lives Matter? Onderzoek dan je eigen ongemak, adviseert woede-expert Sigrid Wallaert.
Toen ze in 2019 afstudeerde als filosoof aan de Universiteit Gent, zag Sigrid Wallaert overal kwade vrouwen: in de krant, op televisie en op straat. Het was de tijd van #metoo en op verschillende plekken vonden vrouwenmarsen plaats. Wallaert schreef er haar masterscriptie over. “Mijn oorspronkelijke onderzoeksvraag was niet meer dan: wat is hier aan de hand?”
Inmiddels doet ze promotie-onderzoek naar activistische woede en duidt ze de recente golf van woede als ‘the anger turn’. Dit soort woede-uitbarstingen moeten we zeer serieus nemen, denkt Wallaert. Volgens haar heeft woede onterecht een slechte naam. Als iemand kwaad wordt, is dat vaak een signaal dat er iets misloopt. We hebben woede juist nodig om verder te komen en de gaten in onze kennis te dichten.
Laten we beginnen met een grote filosofische vraag. Bestaat vooruitgang?
“Als ik kijk naar de manier waarop we denken over gender en de wijze waarop we dieren behandelen, dan denk ik dat er ongetwijfeld vooruitgang geboekt is. De manier waarop we over gender praten is veel gevoeliger en complexer. Dat noem ik vooruitgang. Ik geloof dus wel in vooruitgang en het benaderen van een waarheid. Maar ik weet niet of we ooit kunnen weten of we de waarheid al dan niet bereikt hebben.”
“Ik ben geen vooruitgangsoptimist, zoals een aantal van mijn collega’s. Zij benadrukken vooral wat er beter gaat, bijvoorbeeld op het vlak van armoede. Dat mag wel zo zijn, maar er zijn nog steeds veel mensen die het moeilijk hebben. Misschien zijn zij in de statistieken opgeschoven waardoor ze niet langer onder de armoedegrens vallen, maar dat wil niet zeggen dat het beter met ze gaat. De geleefde werkelijkheid is veel complexer dan de statistische werkelijkheid. Onrecht gaat over de geleefde werkelijkheid van mensen.”
Epistemisch onrecht
Wallaert doet onderzoek naar een specifieke vorm van onrecht: epistemisch onrecht. De term ‘epistemisch onrecht’ werd bedacht door filosofe Miranda Fricker, en kan vertaald worden als kennisonrecht. De kern van dit onrecht is dat de overdracht van kennis wordt verhinderd. Fricker onderscheidt twee vormen: getuigenisonrecht (testimonial injustice) en interpretatieonrecht (hermeneutical injustice).
Getuigenisonrecht vindt plaats als een spreker niet geloofd wordt omdat de luisteraar er stereotype vooroordelen op nahoudt over de spreker. Een zwarte vrouw wordt bijvoorbeeld sneller weggezet als irrationeel of onbetrouwbaar als ze zich ergens boos over uitspreekt. Interpretatie-onrecht heeft ermee te maken dat we in onze samenleving gezamenlijke conceptuele kaders hebben om onszelf te begrijpen. In dat gezamenlijke begrippenkader zitten gaten. Als jouw ervaring in zo’n gat valt, en je dus geen woorden vindt die jouw ervaring kunnen verhelderen, dan noemen we dat interpretatie-onrecht.
Ter illustratie beschrijft Fricker een verhaal van Carmita Wood die aan een universiteit werkte in de jaren zeventig. Zij kreeg herhaaldelijk ongewenste avances van haar baas. Het leverde haar zoveel stress op, dat ze besloot om haar baan op te zeggen. Om een uitkering te krijgen moest zij een formulier invullen waarop ze moest verwoorden wat het probleem was. Dat lukte haar niet. Ze kwam niet verder dan ‘persoonlijke problemen’, want woorden zoals ‘grensoverschrijdend gedrag’ en ‘seksuele intimidatie’ bestonden nog niet. Haar uitkering werd geweigerd omdat ze simpelweg niet kon zeggen wat het probleem was.
Pas jaren later ontdekte ze in een discussiegroep aan die universiteit dat veel vrouwen vergelijkbare ervaringen hadden. Samen bedachten ze de term ‘seksuele intimidatie’. Die term gaf ook andere vrouwen met vergelijkbare ervaringen de mogelijkheid om zich te uiten. “Dit is een voorbeeld van zo’n gat in onze kennis dat pas in een groep aan het licht kan komen”, vertelt Wallaert. “In je eentje kun je zoiets heel moeilijk zien.”
De gaten in onze kennis zijn niet toevallig verspreid. Je vindt ze vooral in groepen waar sowieso al minder macht is. Dat er bijvoorbeeld lange tijd geen woord bestond voor seksuele intimidatie, komt mede doordat vrouwen jarenlang afwezig waren in de politiek, de wetenschap, het onderwijs en de journalistiek. Dat zijn plekken waar woorden en feiten geproduceerd en verspreid worden. Nog steeds zijn sommige groepen in onze samenleving ondervertegenwoordigd in deze sectoren. Als zij dan proberen om voor zichzelf op te komen, worden ze vaak niet serieus genomen, merkt Wallaert.
In haar onderzoek ziet ze dat er vaak niet naar boze mensen geluisterd wordt. “Mijn advies is om je niet te laten afschrikken door manieren van communiceren die je oncomfortabel maken”, zegt ze. “Het is niet gemakkelijk om te luisteren naar iemand die kwaad is én niet goed kan verwoorden waarom ze kwaad is. Iemand die zich in een interpretatiegat bevindt, is kwaad over onaangename en onrechtvaardige ervaringen die ze nog niet goed onder woorden kan brengen omdat er nog geen taal voor bestaat. Door niet te luisteren naar kwade mensen en hun woede niet serieus te nemen, gaat hun boodschap verloren. En je doet onrecht aan het feit dat die woede nou juist de weg uit hun onduidelijkheid kan zijn.”
Inpakpapier
Veel mensen zien woede als ongepast en irrationeel. De spreker wordt gemaand om te kalmeren. En dat is jammer, vindt Wallaert, want op die manier gaat er kennis verloren. “Sommige mensen zien woede als een soort inpakpapier. Alsof je een boodschap in kwaad papier verpakt. Zij zeggen: pak dat eens uit en geef me gewoon de boodschap op een rustige manier. Maar dat lukt niet, want de woede is deel van de boodschap.”
Woede is geen inpakpapier. Waar hebben we het wel over als we het over woede hebben?
“Je hebt woede als individuele emotie, maar mijn onderzoek richt zich vooral collectieve en constructieve woede. Dat is dus iets anders dan individuele of reactieve woede. Ik heb het over de reactie op een onrecht, niet over de woede van twee buren die ruzie hebben over een overhangende tak. De woede wordt veroorzaakt door een onrecht dat voor veel mensen herkenbaar is, maar waarvoor vaak geen specifieke dader aan te wijzen valt. Sommige mannen kunnen zich bijvoorbeeld haatdragend opstellen tegenover vrouwen, maar misogynie (vrouwenhaat) is geen probleem dat veroorzaakt wordt door een groep individuele mannen. Het is een structureel probleem dat breder is dan die individuen.”
Je hoort vaak mensen zeggen dat je door woede vast blijft zitten in het verleden. Kun je je niet beter richten op de toekomst als je iets tegen het onrecht wil doen?
“Dat is wat Martha Nussbaum zegt, een invloedrijke schrijver over woede. Zij gaat ervan uit dat woede gericht is op het verleden en vooral uit is op wraak. Ik denk dat het anders zit. Neem bijvoorbeeld #metoo. Die vrouwen zijn inderdaad kwaad over wat in het verleden is gebeurd, maar een belangrijker deel van die woede is erop gericht dat het in de toekomst niet meer gebeurt. Ze willen dat de wereld verandert zodat we niet langer een klimaat hebben waarin voortdurend seksueel overschrijdend gedrag plaatsvindt.”
Moet woede dan altijd productief zijn?
“Nee, woede kan zinvol zijn ook als ze niet productief is. In de academische literatuur wordt veel over woede geschreven aan de hand van gevolgen: wat hebben we eraan, helpt woede ons vooruit? Maar dat zou niet de maatstaf moeten zijn om te beoordelen of woede zinvol is. Als ik kwaad ben op een vriend omdat hij tegen mij gelogen heeft, dan zal niemand zeggen: ‘Je gaat die leugen niet ongedaan maken door kwaad te zijn, dus kalmeer nu maar.’ Nee, als iemand jou onrecht heeft aangedaan dan mag je daar kwaad op zijn. De beoordeling van die woede gebeurt niet op basis van de gevolgen, maar op basis van de redenen. En ik wil nog een stapje verder gaan. Ik denk dat het niet eens nodig is om die redenen te kennen om te kunnen spreken over gepaste woede. Je kunt immers het slachtoffer zijn van interpretatie-onrecht. Dus je kunt kwaad zijn, maar nog niet goed vatten wat het probleem precies is. Dan is die woede nog steeds gepast.”
Moeten we ook luisteren naar boze witte mannen?
“In mijn onderzoek heb ik het over de onderdrukte woede van gemarginaliseerde groepen. Punching up, en niet punching down. Woede die gericht is op mensen met meer macht is waardevoller dan woede die naar beneden gericht is tegen mensen die het sowieso al lastig hebben. De woede van de boze witte man heeft doorgaans veel te maken met gewend zijn om in je leven allerlei privileges te hebben door je gender en huidskleur. Als die privileges dan ter discussie gesteld worden, omdat er ook andere groepen zijn die er aanspraak op willen maken, dan worden sommige mannen kwaad. Dat is niet de woede van verandering, maar van de status quo. Dat is een andere woede dan de woede van mensen die de omgekeerde beweging doormaken, omdat ze merken dat ze niet geprivilegieerd zijn en een inhaalslag willen maken. Trouwens, we hebben het nu over de boze witte man, maar ook bij vrouwen kom je punching-down-woede tegen. Niet elke vrouw is een feminist. En witte mannen kunnen op andere vlakken gemarginaliseerd zijn, zoals sociale klasse, waardoor hun woede toch weer een voorbeeld van ‘punching up’ kan zijn.”
Ben je zelf wel eens woedend?
“Zelden… Het is grappig dat je dit vraagt, want als ik met mensen over mijn onderzoek spreek, met mijn kapster bijvoorbeeld, dan haast ik me vaak om te zeggen: ‘Grappig, want eigenlijk ben ik zelf helemaal niet zo vaak kwaad.’ Maar waarom ben ik dat nou altijd aan het verduidelijken? Waarom wil ik niet het imago van die kwade vrouw? Ik vermoed dat ook hier een vorm van getuigenisonrecht meespeelt, omdat ik mijzelf wil profileren als een expert en betrouwbare bron. Ik denk dat ik geïnternaliseerd heb dat woede niet als een serieuze academische strategie geaccepteerd wordt. Toch krijg ik geregeld het commentaar dat mijn academische werk te activistisch zou zijn. Het zou dus kunnen dat mijn woede daar misschien toch wel ergens onder ligt, maar dat ik die weet te onderdrukken door te schrijven. Ergens verwacht ik dat ik op een bepaald moment mijn woede nog ga vinden. Dat ik op een dag zal zeggen ‘maar hier is mijn woede’ en dat ik dan eindelijk kwaad kan zijn.”