Het vroege christendom is ontstaan als een joodse beweging maar maakte zich in de eerste eeuwen langzaam los van het jodendom. Wetenschappers kijken naar het hoe en waarom van deze scheiding. Ze onderzoeken het gebruik van parabels binnen beide stromingen. Zowel rabbijnen als Jezus gebruikten deze gelijkenissen om complexe lessen uit te leggen aan hun leerlingen. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen?
Wie enige kennis heeft van de Bijbel kent de parabel van de Barmhartige Samaritaan (Lucas 10: 25 – 37). Samaritanen waren een aan het jodendom verwante gemeenschap uit het noorden van Israël. Ze erkenden de tempel in Jeruzalem niet maar wel de eerste vijf boeken van het Oude Testament: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Ook deelden de samaritanen enkele geboden met de joden maar desondanks waren ze geen vrienden van elkaar in de oudheid.
In deze parabel discussieert Jezus met een joodse wetgeleerde over de interpretatie van het begrip naaste in het Oude Testament. Nadat Jezus verteld heeft dat mensen hun naasten moeten liefhebben om het eeuwige leven te bemachtigen, vraagt de wetgeleerde wie dan zijn naaste is. In het voorbeeld dat Jezus geeft, wordt een joodse reiziger overvallen en voor dood achtergelaten langs de weg. Zowel een langslopende priester als een Leviet (ook iemand die in de tempel werkt) laten de gewonde liggen. De daaropvolgende passant is een samaritaan. Hij heeft wel medelijden en verzorgt de man.
Theoloog Albertina Oegema (Universiteit Utrecht): “Toehoorders van dit verhaal verwachtten dat een Israëliet medelijden zou hebben met de gewonde. De volgorde van priester-Leviet-Israëliet is namelijk gangbaar in joods-wettelijke uitspraken in rabbijnse literatuur. Deze wending van het verhaal zien de toehoorders daarom niet aankomen en dit schokeffect is belangrijk. Jezus laat hiermee zien dat naastenliefde etnische en religieuze grenzen overschrijdt.”
Nieuwe stromingen
Oegema is een van de wetenschappers die parabels onderzoekt binnen het onderzoeksproject Parables and the Partings of the Ways. Met een heel team verzamelen, vertalen en analyseren ze alle parabels in vroegchristelijke en -rabbijnse teksten. “De vroegrabbijnse beweging ontstond na de Joodse Opstand (66-70) tegen de Romeinse overheersing, die de verwoesting van de tempel in Jeruzalem tot gevolg had. De beweging ontstond dus ongeveer gelijktijdig met het christendom maar vanaf de derde eeuw wordt het de dominante stroming binnen de al oudere joodse religie.”
Vanaf die eeuw brengen rabbijnen ook veel literatuur voort. Hun boeken bevatten vooral wetsliteratuur met discussies, bijvoorbeeld over reinheid, op welk moment bepaalde gebeden gebruikt moesten worden of wat de regels rond een feest waren.
Een deel van de vroegrabbijnse teksten bespreken de eerste vijf boeken van het Oude Testament. Deze tekstuitleg wordt exegetische literatuur (midrasj) genoemd. De boeken zelf zijn echter al veel ouder dan de vroegrabbijnse literatuur. Ze zijn in de zesde eeuw voor onze jaartelling op schrift gesteld en de mondelinge traditie gaat nog verder terug. De rabbijnen in de nieuwe stroming probeerden door middel van discussies en parabels problemen op te lossen en tot in de kleinste details te duiden. Hun tekstuitleg is geen onderdeel van het Oude Testament en staat daarmee niet in de christelijke Bijbel.
Clou vinden
De wetenschappers vergelijken de vroegrabbijnse parabels met gelijkenissen van Jezus in het Nieuwe Testament. Jezus gebruikte parabels om zijn leerlingen van een bepaalde handelingswijze te overtuigen, zoals met de Barmhartige Samaritaan, of om aspecten van het Koninkrijk van God toe te lichten. Zijn gelijkenissen hebben dus niet de exegetische context zoals de meeste parabels in de vroegrabbijnse literatuur. Hierop is de parabel van de Barmhartige Samaritaan een interessante uitzondering volgens Oegema.
“Jezus vertelt deze parabel in een discussie over de interpretatie van Bijbelteksten uit het Oude Testament. Meestal zijn het de rabbijnen waarbij de parabels in dienst staan van de tekstuitleg, terwijl die van Jezus in retorische context staan. Zijn parabels bevatten een ethische boodschap, lichten de gang van zaken in het Koninkrijk van God toe of betreffen de verhouding tussen groepen joden. Bij Jezus moeten leerlingen ook vaak zelf de clou van de parabel uitdokteren, omdat hij de toepassing niet altijd expliciet vermeldt.”
Parabels komen voor in de vroegrabbijnse teksten en in het Nieuwe Testament staan ze in de evangeliën van Marcus, Mattheüs en Lucas. In latere christelijke bronnen komen ze alleen niet voor. De hamvraag voor de onderzoekers is waarom zowel Jezus als de rabbijnen soortgelijke parabels vertelden terwijl dat in het vroege christendom niet meer wordt gedaan. Oegema: “We denken dat dit te maken heeft met wat we de partings of the ways noemen, ofwel het uit elkaar groeien van het vroege christendom en het jodendom. Hier zijn verschillende redenen voor.”
Moordenaars
In de periode voor de Joodse opstand (66-70) waren er meerdere stromingen binnen het jodendom. Het vroege christendom was daar één van. Na de opstand ontstond er al een beetje een scheiding. Christenen identificeerden zich mogelijk minder met deze opstand en door de toestroom van niet-Joodse christenen verplaatste het zwaartepunt van de christelijke beweging zich naar buiten Israël.
“In de loop van de eeuwen werd één stroming binnen het christendom dominant, de voorloper van het huidige katholieke en orthodoxe christendom. Bij het ontwikkelen van haar identiteit zette deze stroming zich af tegen andere vroegchristelijke groepen en tegen het jodendom. Als gevolg van dit afzetten gingen christenen negatief en stereotyperend over het jodendom schrijven. Zo werden joden bijvoorbeeld gezien als de moordenaars van Jezus. Pas in de vierde eeuw is de scheiding tussen het jodendom en het christendom min of meer definitief. Onder de Romeinse keizer Constantijn (280-337) was de christelijke stroming voor het eerst een toegestane godsdienst en aan het einde van de vierde eeuw werd het zelfs de staatsgodsdienst.”
Jezus begon?
Een stelling van het parabelproject is dat parabels vooral een gebruik waren in Galilea. Uit deze streek in het noorden van Israël kwamen zowel de Jezusbeweging als de rabbijnse beweging voort. Vandaar dat gelijkenissen slechts in de vroege evangeliën voorkomen. In Marcus, Mattheüs en Lucas zijn ongeveer veertig gelijkenissen te vinden. Deze boeken zijn waarschijnlijk geschreven tussen de jaren zestig en negentig. Oegema: “Latere christenen waren steeds vaker niet-Joods en kwamen uit andere gebieden van het Romeinse Rijk dan Judea en Galilea. Ze hadden mogelijk een andere manier van spreken waarbij ze geen gebruik maakten van parabels zoals we die vinden in het Nieuwe Testament en in de vroegrabbijnse literatuur.”
In de rabbijnse teksten zijn meer dan duizend parabels te vinden maar de teksten zijn ook geschreven over een langere periode. Hoewel deze teksten pas vanaf de derde eeuw op schrift zijn gezet, zijn de discussies hierin al wel ouder. Deze discussies zijn mondeling overgeleverd en later opgeschreven. Het is dus niet zo dat Jezus is begonnen met het gebruik van parabels. Deze visie kwam op in de negentiende eeuw en daar is nog tot in de twintigste eeuw aan vastgehouden. Oegema: “Onderzoekers zijn hier op teruggekomen omdat er ook enkele parabel-achtige teksten te vinden zijn in het veel oudere Oude Testament en in joodse teksten van voor de opstand tegen de Romeinen. We denken nu dat het gebruik van parabels meer een joodse manier van spreken was.”
Opgravingen
Binnen het team waar Oegema onderdeel vanuit maakt, kijken wetenschappers naar verschillende thema’s in parabels. Zelf onderzoekt ze familierelaties: “Ik plaats het verhaal in een sociale context. Er komen bijvoorbeeld veel parabels voor met een vader (God) en een zoon (het volk Israël). Maar hoe gingen vaders en zonen aan het begin van onze jaartelling met elkaar om in Galilea? Om daar meer inzicht in te krijgen ben ik afgereisd naar Israël en heb ik deelgenomen aan een archeologische opgraving.”
Oegema’s eigen opgravingen, maar ook de andere opgravingen die ze bezocht, geven haar meer inzicht in het dagelijks leven van tweeduizend jaar geleden. “Ik heb nu zelf kunnen zien hoe de omgeving en gebruiksvoorwerpen eruit zagen, bijvoorbeeld de olielampjes die meerdere malen terugkomen in de teksten die ik bestudeer. Ik was niet eerder in Galilea geweest en nu kan ik me beter een voorstelling maken van het leven daar, hoe warm het klimaat is bijvoorbeeld.”
Straffende vader
Het onderzoek is nu tweeënhalf jaar bezig en het tekstkritische deel is bijna voltooid. Oegema ziet verschillen in hoe vaders en zonen met elkaar omgaan in vroegrabbijnse parabels en in die uit het Nieuwe Testament. In de parabels van sommige vroegrabbijnse teksten geeft de vader zijn ongehoorzame zoon er genadeloos van langs terwijl de vader in nieuwtestamentische parabels geen harde straffen aan zijn zoons uitdeelt.
“De reden hierachter is nog niet duidelijk. Het zou te maken kunnen hebben met de invloed van de Romeinse vader op de vroegrabbijnse teksten. In deze periode was dat een almachtige vader, die besliste over leven en dood. Het beeld is alleen niet zwart-wit. Er zijn ook vroegrabbijnse parabels te vinden die juist over een zorgende en beschermende vader verhalen.”
Ze heeft meer overeenkomsten gevonden: “De parabels binnen de verschillende stromingen zijn qua inhoudelijke thema’s vergelijkbaar. Gelijkenissen tussen vaders en zoons, slaven of een wijngaard komen steeds terug. Ook de stijl van de parabels lijkt ook op elkaar. Het zijn korte, chronologisch vertelde verhalen zonder veel details en met een folkloristisch dualisme. Deze teksten zijn volksverhalen, waarin onderscheid scherp wordt aangezet, zoals tussen wijze en dwaze maagden of gehoorzame en ongehoorzame zonen.”
Het onderzoek loopt nog 2,5 jaar en die periode zal Oegema zich ook verdiepen in metaforen. Wanneer dienen de familierelaties als metafoor en hoe wordt dit beschreven? “De partings of the ways zou één van de manieren kunnen zijn om de verschillen tussen nieuwtestamentische en vroegrabbijnse parabels te verklaren. In de precieze uitwerking van familierelaties in de parabels en de toepassing ervan in de boodschap van de parabel kan duidelijk worden dat de vroegrabbijnse beweging zich in een eigen richting aan het ontwikkelen is.”