Voor de Olympische Spelen trekken sporters allerlei sportinnovaties uit de kast om een medaille te halen. Maar ook niet-materiële verbeteringen kunnen bijdragen aan betere prestaties.
Het moet een gek gezicht zijn geweest voor de toeschouwers in 1928. Terwijl andere atleten ‘gewoon’ kuiltjes graven om hun voeten bij de start vast te zetten, neemt de Engelsman Jack London doodleuk zijn eigen startblok mee voor de 100 meter sprint in het Olympisch Stadion in Amsterdam. Het is de eerste keer dat zo’n blok gebruikt wordt tijdens een Olympische Spelen. Het legt London geen windeieren; de atleet pakt een mooie zilveren plak. De rest is geschiedenis: startblokken zijn bijna honderd jaar later niet meer weg te denken op de Olympische Spelen.
Het zijn de romantische verhalen waar sportonderzoeker en -historicus Jurryt van de Vooren van smult. Hij schreef een boek over de Olympische Spelen van Amsterdam in 1928, waar ook het eerste sportwetenschappelijke onderzoek werd uitgevoerd. “Er bestaat een prachtige foto van professor Frits Buytendijk, die dit eerste sportwetenschappelijke onderzoek leidde. Met een peuk in de hand doet hij lichamelijk onderzoek bij een Italiaanse atleet. Door het toenemende belang van sport werd zulke wetenschap relevant.”
Nauwelijks geheim
Op sappige wijze vertelt Van de Vooren het ene na het andere verhaal over hoe sportinnovaties, vaak toevallig, tot stand zijn gekomen. Een innovatie die vooraf niet zo serieus werd genomen en waarover van tevoren in openbare bronnen werd gepubliceerd, bleek jaren later (waarschijnlijk) de belangrijkste Nederlandse sportuitvinding ooit. “Al dertien jaar voordat de klapschaats doorbrak op de Olympische Spelen van Nagano in 1998, werd het patent daarop aangevraagd door ontwikkelaar Gerrit Jan van Ingen Schenau van de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij ontwikkelde de klapschaats aan de hand van lichamelijk onderzoek: hoe functioneert een been in relatie tot een schaats. Bij de patentaanvraag bleek dat hele klapschaatsidee honderd jaar eerder al gepatenteerd, door de Duitser Karl Hannes.” De schaats werd in 1985 op de Amsterdamse Jaap Eden IJsbaan getest. Van de Vooren: “Dat bleef nauwelijks geheim: de communistische krant De Waarheid schreef er zelfs over! Het geluk was dat deze krant door niemand werd gelezen. De klapschaats werd tot de doorbraak genegeerd door de elitesport.”
Van Ingen Schenau maakte de grootste revolutie in het schaatsen nog net mee; hij overleed anderhalve maand na de Spelen. Dankzij de klapschaats werden veel wereldrecords verbroken. Dat geldt ook voor de fosburyflop, vernoemd naar Dick Fosbury, een redelijk gemiddelde hoogspringer die op de Olympische Spelen van 1968 in Mexico-Stad goud pakte. Fosbury sprong op zo’n manier dat hij eerst met zijn hoofd over de lat ging, waarna de rest van zijn lichaam volgde met de rug naar de lat toe gekeerd. Een revolutie, want hiervoor deed iedereen de rolsprong, met de buik naar de lat en het gezicht naar beneden. “Vaak zie je dat juist de beste sporters conservatief zijn en zaken bij het oude willen laten”, vertelt sportinnovatiewetenschapper Mathijs Hofmijster van de Vrije Universiteit Amsterdam. “De mensen die niet het beste zijn, zoals Fosbury, moeten het slimst zijn. Op eenzelfde manier brak Graeme Obree in het wielrenner werelduurrecords, door op de meest rare posities op de fiets te zitten, zoals de supermanpositie, met de armen gestrekt vooruit. Super aerodynamisch, maar een doorn in het oog van de Internationale Wielerunie UCI”, vertelt Hofmijster lachend.
De bewegingswetenschapper van de VU heeft zelf een sterke voorkeur voor niet-tastbare innovaties. “Bij innovaties in de sport denkt iedereen altijd aan spulletjes en materialen. Maar je kan ook slimmer trainen en de verhouding tussen rust en herstel beter afstemmen. Innovatief materiaal komt uiteindelijk voor iedereen beschikbaar. Ik vind het relevanter en interessanter om op basis van individuele lichamelijke kenmerken de prestaties van een sporter te tunen.” Dat is ook zijn specialisatie. “Bij sporten waar je zo snel mogelijk van a naar b moet, bestudeer ik hoe je dat kan doen door het lichamelijk vermogen zo efficiënt mogelijk in te zetten, op basis van de fysiologie (de werking van het lichaam, red.) en biologie. Door wetenschappelijke kennis te vergaren dragen we bij aan betere prestaties van Nederlandse sporters.”
Schoonheid van de sport
Zo is Hofmijster namens de roeibond nu al bezig met onderzoek voor de Olympische Spelen van 2028 in Los Angeles. Daar wordt voor het eerst de 1500 meter geroeid, een nieuwe afstand. Op basis van fysiologische kenmerken als maximale zuurstofopname, sprintkracht en de maximale kracht van sporters brengt hij in beeld wat iemand een goede sporter maakt op een bepaalde afstand. “Zodat we over een paar jaar weten wie we moeten selecteren en hoe ons trainingsbeleid moeten aanpassen aan deze nieuwe afstand.”
Een zijn ook andere redenen waarom Hofmijster de voorkeur geeft aan niet-materiële verbeteringen. Als voorbeeld noemt hij het haaienpak dat werd ontwikkeld voor de Olympische Spelen van 2004 in Athene. Dit was een pak naar het voorbeeld van de huid van een haai, waardoor zwemmers minder weerstand hadden in het water en vele records zwommen. Door het pak ging het volgens Hofmijster ‘puur om wie de grootste motor had’ en niet om de techniek, waardoor de schoonheid van de sport in zijn ogen deels verloren ging. In 2010 werd het pak verboden. “Een vergelijkbaar voorbeeld zag je in de jaren tachtig bij het roeien, waar ze het zitje vastmaakten aan de boot, in plaats van dat ze de voeten vastmaken aan de boot. Ze gingen daardoor vele seconden sneller door het water, omdat de boot niet meer een continu versnellende en vertragende massa was. Het techniekaspect, waarbij de boot zo vloeiend mogelijk door het water moet glijden, verdween. Ook kregen roeiers schaafplekken en blaren op hun kont. Uiteindelijk werd ook deze innovatie verboden, onder druk van de roeiers.”
Belangen
Innovaties komen ‘zelden uit de lucht vallen’, stelt sporthistoricus Van de Vooren. “Het is onderdeel van een proces waarbij sport en de Olympische Spelen groter worden en meer impact hebben op de samenleving, met name doordat het overal ter wereld wordt uitgezonden. Het is vaak een nationale aangelegenheid als een sporter wel of geen medaille wint. Ook de commerciële belangen zijn enorm.”
— Jurryt van de VoorenHet is vaak een nationale aangelegenheid als een sporter wel of geen medaille wint
Door dat toegenomen belang is tijdsmeting veel nauwkeuriger geworden. Ook kwam er, dankzij de tv, een dopingkeuring in 1968. “Dat gebeurde nadat de Engelse wielrenner Tommy Simpson in 1967, live op tv en voor het oog van de hele wereld, tijdens de Tour de France dood van zijn fiets viel als gevolg van dopinggebruik. Doping werd verboden en er werd gecontroleerd, terwijl het al tientallen jaren in gebruik was.”
Gevraagd naar de belangrijkste innovatie komt Van de Vooren met een verrassend antwoord. “In een stadion in China, waar Nederland tegen Peru voetbalt, kan een scheids uit Zuid-Korea een beslissing nemen op een manier die iedereen snapt. Zonder deze standaardisatie wordt sport nooit een wereldwijd verschijnsel. Standaardisatie heeft de sport geglobaliseerd en dat is veelal dankzij de Olympische Spelen, die voor bijna alle sporten de standaard zetten.”