Belangrijke wetenschappelijke ontdekkingen in het verleden worden vaak geassocieerd met één moment waarop alles op z’n plek valt. Maar in werkelijkheid gaat het bijna nooit zo, schrijft Louise O. Fresco in haar essay ‘Kruiden, kokkels en kippen’.
In het essay behandelt ze twee wetenschappers, Georg Rumphius (1627-1702) en Christiaan Eijkman (1858-1930), die beiden op eigen manier het kronkelige pad van wetenschap bewandelden, gevuld met rampspoed, tegenslagen en weerstand. Maar ook, aan het einde van de weg, met een significante bijdrage aan de wetenschap binnen hun eigen vakgebied: van het werk van Rumphius wordt gezegd dat het de basis vormde van het bekendere werk van Carl Linneaus, en Eijkman kreeg in 1929 de Nobelprijs voor de Geneeskunde voor zijn bijdrage aan de ontdekking van vitaminen. Hun ontdekkingen vonden niet plaats in één eurekamoment, maar na jarenlang hard werken en samenwerken met anderen.
Met deze verhalen illustreert de schrijver en wetenschapper hoe wetenschappelijke ontdekkingen meestal tot stand komen. NEMO Kennislink sprak met haar over vooruitgang in de wetenschap.
Het verhaal van Archimedes die, nadat hij in bad de opwaartse kracht in vloeistoffen en gassen ontdekte, uit bad sprong en naakt naar buiten rende terwijl hij Eureka! (Oudgrieks voor ‘Ik heb het gevonden!’) riep, wordt nogal eens gebruikt om te illustreren hoe wetenschappelijke ontdekkingen tot stand komen. Maar dat is dus eigenlijk onterecht?
“Nou, je kunt beter zeggen dat zo’n moment heel zeldzaam is, zelfs als je een genie bent als Archimedes. En het is inderdaad wat in de publieke opinie wordt vereenzelvigd met wetenschap, maar het is niet per se het meest typerend voor wetenschappelijke ontdekkingen.”
Heeft u zelf nooit zo’n moment gehad, dat alles op z’n plek viel?
“Jawel, maar natuurlijk niet zo spectaculair. Ik heb een keer met een collega een heel theoretisch stuk geschreven, waarin ik voor het eerst omschreef hoe het herstel van ecosystemen na een klap – zoals een milieuramp – verschillende vormen kan aannemen. Toen dacht ik, dat heeft nog niemand zo gezegd. Dat vond ik wel leuk. Maar ik ben toen niet naar buiten gerend zoals Archimedes, natuurlijk.”
“En het was ook niet alleen mijn eigen verdienste. Dat stuk kwam niet tot stand door in m’n eentje op een kamer te zitten, en te denken: nu ga ik eens even een eurekamoment beleven. Dat kwam door te praten en te werken met andere mensen. Die samenwerking vind ik heel belangrijk om te benadrukken. Ontdekken gebeurt nooit alleen. Je moet je als wetenschapper altijd realiseren dat wetenschappelijke vooruitgang een langetermijnproces is, waarbij je staat op de schouders van anderen.”
Waarom worden wetenschappelijke ontdekkingen dan vaak met één persoon of één moment geassocieerd?
“Het is makkelijker om een persoonlijk verhaal te begrijpen, dat spreekt aan en is spannender voor de buitenwereld. Soms is dat jammer, want juist de wetenschap gaat over wat je leert uit hele grote bewegingen. Inzicht groeit, en dat is zelden doordat één iemand dat inzicht heeft. Dat doet een beetje onrecht aan hoe wetenschappelijke ontwikkeling werkt en aan wie wetenschappers zelf zijn. Wetenschappers zijn gedreven door nieuwsgierigheid, ze gaan echt niet denken: hoe kan ik nu beroemd worden. Het is echt geen glamourvak. Het is heel hard werken, met voor velen weinig waardering.”
“Dat vooruitgang lang duurt, dat onderschatten buitenstaanders vaak ook. Die hebben het idee dat een wetenschappelijke ontdekking in veel kortere tijd wordt bereikt. Door de manier waarop bepaalde dingen in de media komen, wordt gesuggereerd dat er voortdurend doorbraken zijn. Er worden daardoor nogal eens doorbraken gemeld die achteraf onvolledig of onjuist blijken. Het is belangrijk om te beseffen dat wetenschap niet een lineair proces vooruit is, maar eerder lijkt op de beweging van een krab of een schaatser: van voren, naar achteren, enzovoort.”
In het essay leren we dat Rumphius autodidact was en toch baanbrekend werk deed op het gebied van tropische botanie, van buiten het wetenschappelijk systeem. Hoe deed hij dat?
“Rumphius heeft zichzelf een heleboel vakken geleerd, waaronder de ethnobotanie, een vak dat toen nog niet eens bestond. Maar hij was wel degelijk onderdeel van een zekere wetenschappelijke gemeenschap doordat hij communiceerde met andere onderzoekers. Hij werkte dus als iemand die oorspronkelijk van buiten de wetenschappelijke wereld kwam, maar deed toch aan kennisvergaring via de wetenschappelijke methode.”
Zou dat nu ook nog kunnen?
“Het is goed om te weten dat jongens die niet uit een goed milieu kwamen, vroeger nauwelijks toegang hadden tot de wetenschap. Laat staan de meisjes. Je moest onafhankelijke middelen hebben, zoals bijvoorbeeld Darwin had. Rumphius was hoofd van een post op Ambon, waar hij al snel gefascineerd raakte door de natuur, en hij kreeg van zijn superieuren steeds meer vrijheid voor wetenschap.”
“Tegenwoordig is het makkelijker om te gaan studeren, dus er zijn minder buitenstaanders. Het is natuurlijk wel zo dat de wetenschap nu meer een bolwerk is dat je moet veroveren als jonge onderzoeker.”
Heeft dat invloed op de mechanismen van wetenschappelijke ontdekkingen in de huidige tijd?
“Het is een interessante ontwikkeling. Dat je soms foute hypotheses hebt waar je lang aan vasthoudt, is nog steeds waar. Maar je moet nu veel vaker publiceren om op te vallen, dus de kans dat je gecorrigeerd wordt is groter dan vroeger. Dat is aan de ene kant een voordeel, want er wordt kritischer gekeken naar resultaten. Maar het is ook een nadeel, omdat de druk om te publiceren nu veel hoger is. Dat leidt tot allemaal mini-artikeltjes en mini-resultaatjes en het legt een hoge druk op jonge onderzoekers.”
In het laatste deel van uw essay beschrijft u dat vooruitgang en kennisvergaring niet alleen aan de wetenschap moet worden overgelaten, maar dat de wetenschapper wel de bewaker is van de wetenschappelijke methode. Kunt u dat toelichten?
“Niet alles wat iemand zelf ervaart als kennis is kennis en vooruitgang. Een lokale boer in Zuid-Zweden kan kennis hebben over het weer, maar dat is niet gesystematiseerd, dus hij kan er geen algemene wetten uit afleiden, waar de rest van de wereld wat aan heeft. Die ervaringskennis is waardevol maar blijft lokaal.”
“Het criterium dat bepaalt of iets wetenschap is, is dat we een methode hebben die op den duur de fouten eruit filtert. Dus moet je bewijs hebben, je observatie moet herhaalbaar zijn en je moet het publiceren, anders is het geen wetenschappelijke ontdekking. Tegelijkertijd is die eigenschap die wetenschappers drijft – de nieuwsgierigheid, het willen begrijpen van hoe dingen in elkaar zitten – natuurlijk heel erg menselijk. Daar beginnen wetenschappelijke ontdekkingen en dat is tegelijkertijd niet beperkt tot de wetenschap. Dat moeten we blijven koesteren.”
U bent een fervent liefhebber van de kunsten en schrijft vaak dat diezelfde nieuwsgierigheid bij de kunsten net zo goed van toepassing is als bij wetenschappelijke ontdekkingen. Hoe zit dat?
“Ik denk dat kunst en wetenschap twee manieren zijn voor de mensheid als geheel om de wereld te verkennen. Er is natuurlijk een groot verschil, want wetenschap is in principe onafhankelijk van individuele impressies. Iemand kan wel zeggen dat bijvoorbeeld een bepaalde plant groener is dan een andere, maar dan moet diegene van mij verklaren waarom dat zo is. Een kunstenaar kan zeggen, ik teken hier een oranje plant, want dat is mijn impressie. Tegelijkertijd is de manier van kijken, het écht kunnen observeren, essentieel voor zowel wetenschapper als kunstenaar.”
Op welke manier hebben de kunsten een rol gespeeld in uw eigen wetenschappelijke carrière?
“Ik was bijvoorbeeld ter voorbereiding op een van de IPCC-vergaderingen eens in Venetië. Die vergadering en het bijbehorende rapport ging over de stijging van de zeespiegel en de rampzalige gevolgen daarvan. Ik keek toen daar naar de kerk van San Giorgio, een van de grote kerken die gebouwd is tijdens de pestepidemie, waar een derde van de bevolking van Venetië aan bezweek. Daar realiseerde ik me hoe de mensheid omgaat met levensbedreigende momenten, via wetenschap en kunst. We hebben daar die rituelen bij nodig. Daarnaast word je soms als wetenschapper geïnspireerd door de schoonheid van kunst, en soms worden kunstenaars gestimuleerd door wetenschappelijke doorbraken.”