We doden al zoveel dieren voor vlees, dan mag het zeker voor medische doeleinden. Het is een veelgehoord argument, maar in de argumentatieleer houdt het geen stand.
Stel dat we varkens zo kunnen aanpassen dat er menselijke organen in groeien. Op dit moment mag en kan dat niet, maar ontwikkelingen in de biotechnologie gaan razendsnel. Als dit misschien in de toekomst mogelijk wordt, lossen we daarmee wellicht het orgaantekort op. Maar zitten we daar wel op te wachten? Over die vraag gingen verschillende groepen (burgers, nierpatiënten en experts) in gesprek onder leiding van het Rathenau Instituut.
Omdat we praten over een toekomstscenario, valt erover te speculeren wat er precies met het varken gebeurt nadat het zijn ‘menselijke orgaan’ heeft afgestaan – de kans is groot dat hij het niet overleeft. Daarnaast zullen veel dieren geofferd worden in dierproeven om deze technologie überhaupt mogelijk te maken en veilig op de markt te brengen. Hoe denken de deelnemers over het offeren van varkens als daar mogelijk een mens mee gered kan worden?
“De gemiddelde boer heeft 12 duizend kippen, dan kunnen deze varkens er nog wel bij”, vond Gerard (69) die deelnam aan een gesprek met zeven nierpatiënten. Dit argument werd ook in de andere gesprekken met burgers en experts genoemd. In het gesprek met burgers zegt een deelnemer: “Ik zou het niet heel erg vinden voor dat varken, want ik eet ook gewoon vlees.”
‘Laat maar zitten’-drogreden
Maar houdt dit argument wel stand? Niet volgens argumentatiespecialist Paula Steenwinkel, auteur van het boek Drogredenen (2021). In deze reeks leggen we verschillende argumenten aan haar voor. Vandaag bespreken we het argument: we doden al miljoenen dieren voor de vleesindustrie, dus dan mogen we ook nog wel een paar dieren doden om mensen van een donororgaan te voorzien.
“Dit noem ik de defaitistische drogreden, de ‘laat maar zitten’-drogreden”, zegt Steenwinkel. “Het is een argument dat logisch lijkt, maar dat niet is. De defaitistische drogreden herken je als iemand iets vergoelijkt door te zeggen dat er toch al een probleem is. Andere voorbeelden zijn: ‘De aarde warmt toch wel op, dus… pak lekker het vliegtuig, joh!’ of ‘Ons personeel werkt al vaak over; kan dat ene uurtje er ook nog wel bij.’”
“Je legt je ergens bij neer”, zegt Steenwinkel. “De gedachte is: het is al zo erg, er is al zoveel rotzooi op de wereld, dus wat maakt het uit als we er nog een beetje rotzooi aan toevoegen? Ja, we moeten er dieren voor doden, maar er worden al zoveel dieren gedood, daar valt dit bij in het niet. Dat is een rare redenering, want als je vindt dat iets erg is, dan zou je ertegen moeten strijden. En anders moet je onderzoeken of het erg is, bijvoorbeeld door je af te vragen of de dieren lijden, en of dat lijden gerechtvaardigd is afgezet tegen het (verminderen van) lijden van mensen. Dát is inhoudelijk argumenteren. Maar stellen dat het niet erg is ‘omdat we het al zoveel doen’, is dat niet.”
Eigen verantwoordelijkheid
Waarom werken zulke argumenten dan toch? “Ons brein is gewend om in tegenstellingen te denken”, zegt Steenwinkel. “Daar maakt deze drogreden handig gebruik van: we doden al zoveel dieren voor vlees, en daar steekt het doden van een klein aantal dieren voor organen nog gunstig bij af.” Ze noemt dit het contrastprincipe, het mechanisme dat maakt dat je makkelijk een dure das koopt bij een nog duurder pak: bij het bedrag van het pak valt de prijs van de das in het niet. Op dezelfde manier klinkt het doden van dieren om mensenlevens te redden gunstiger dan het doden van dieren voor een stukje vlees op je bord.
Wil je adequaat reageren op deze drogreden, wijs je gesprekspartner dan op zijn of haar eigen verantwoordelijkheidsgevoel. Als er veel vuilnis op straat ligt, dan betekent dat toch ook niet dat jij er nog wel wat vuil bij kan gooien?
De gesprekken onder leiding van het Rathenau Instituut werden in vertrouwelijke sfeer gevoerd. De deelnemers wisten dat er een journalist aanschoof, maar om openheid te bevorderen, is ervoor gekozen om de deelnemers geanonimiseerd op te voeren in onze journalistieke publicaties. Bovendien zijn de gesprekken onderdeel van een wetenschappelijke studie, waarin het gebruikelijk en wenselijk is om persoonsgegevens van respondenten te beschermen.