Waterbeheerders verdelen het water dat via de grote rivieren het land binnenstroomt zo goed mogelijk over Nederland, om schade door wateroverlast of droogte te voorkomen. Maar dat blijkt nog helemaal niet zo makkelijk.
Op een doordeweekse werkdag (nog voor de coronatijd) zitten acht volwassen mensen rond een tafel. Ze spelen een spel, in de baas zijn tijd. Het speelbord is een deelkaart van Nederland, met verschillende gebieden in verschillende kleuren. Er zijn knoppen, met namen als ‘Spuisluis IJmuiden’ en ‘Gemaal Zeeburg’. Wie daar aan draait, pakt vervolgens een maatbeker met water en schenkt hier wat van over in één van de andere maatbekers die over het bord verdeeld staan. Intussen laait de discussie af en toe hoog op. Had die sluis niet beter dicht kunnen blijven? En waarom is dat andere gemaal niet ingezet?
Bij bijeenkomsten van waterbeheerders worden tegenwoordig regelmatig serious games ingezet, vertelt Hilga Sikma, projectleider bij Waternet en mede-bedenker van deze serieuze spellen. Werknemers van de verschillende Waterschappen en Rijkswaterstaat buigen zich dan over een waterprobleem (overlast of droogte), draaien aan de knoppen die in werkelijkheid ook beschikbaar zijn (sluizen, stuwen en pompgemalen), en bepalen daarmee hoe ze het water zo goed mogelijk afvoeren of juist over het land verdelen.
Samenwerken
De opdracht voor de spelers luidt: beperk gemeenschappelijke schade zo veel mogelijk. Dat betekent dat ze rekening moeten houden met natuurbeheer, landbouw, scheepvaart, drinkwater, recreatie, stedelijk gebied, koelwater voor de industrie, het zoutgehalte van water in het westen van het land, en zelfs het energiegebruik van de pompen en gemalen.
Na afloop van het spel, als de spelers met elkaar bedacht hebben welke besluiten ze nemen, wordt het effect hiervan berekend met een computermodel. “De kracht van dit soort spelen is de onderlinge interactie”, vertelt Sikma.
De spelers hebben in het dagelijks leven elk een ander gebied onder hun hoede, maar het water trekt zich weinig van de grenzen tussen die beheergebieden aan. Zo wateren de Brabantse rivieren de Dommel en de Aa af op de Maas, met een afvoerpiek die net iets voorloopt op de hoogwaterpiek van de Maas. Als het Waterschap De Dommel de afvoergolf van de Dommel vertraagt, bijvoorbeeld door beekherstel of waterberging, kan dat er dus toe leiden dat de piek in de afvoer opeens samenvalt met de hoogwaterpiek in de Maas – en zit Den Bosch met wateroverlast. Nu de klimaatverandering voor heviger regenbuien zorgt en de zeespiegel stijgt, is het zaak dat waterbeheerders zich er beter van bewust worden hoe afhankelijk ze van elkaar zijn.
Aanvoer en verdeling
In Nederland hebben we drie bronnen van zoet water: de regen, het grondwater en de rivieren. Het meeste zoete water stroomt Nederland binnen via de Rijn. De Maas komt (met een pakweg tien keer lagere afvoer) op plek twee. Onze waterbeheerders sturen het water vanaf daar met stuwen, sluizen en pompgemalen naar gebieden waar het op dat moment het hardst nodig is, of leiden het juist weg van de regio’s waar overlast dreigt.
Het IJsselmeer en het Markermeer fungeren als belangrijkste opslagplek: Hier wordt in het voorjaar en de zomer zoet water opgespaard voor perioden van droogte. Het IJsselmeer, met zijn oppervlakte van 1130 vierkante kilometer en gemiddelde diepte van 4,5 meter, voorziet in droge perioden het hele noorden van Nederland van water. Met name voor het in stand houden van het waterpeil, doorspoeling en de irrigatie van landbouwgewassen.
Ingewikkeld
Sommige gebieden, zoals de hoge zandgronden, kunnen door de rivieren niet bereikt worden. Water stroomt nu eenmaal omlaag. Hier is men afhankelijk van grondwater en regen.
Maar wat maakt de verdeling over de lagere gebieden zo ingewikkeld, als je het water gewoon daarheen kan sturen waar het nodig is?
“De tegengestelde belangen”, antwoordt Judith ter Maat, waterbeheerdeskundige bij onderzoeksinstituut Deltares. Zo is het voor de zoetwatervoorziening in droge perioden handig om zo veel mogelijk water achter de hand te hebben. Je wil dus water vasthouden in het IJsselmeer, in plaats van het in de Waddenzee te laten uitstromen. Maar hoe hoog mag het peil worden? Ter Maat: “Dat is een afweging. Je moet rekening houden met de natuur, met het veiligheidsrisico bij storm, en met overlast bij hoog water in de havens en steden rond het meer.”
Ook kan er bij een te hoog waterpeil tijdens wateroverlast minder water vanuit de omringende watersystemen naar het IJsselmeer worden afgevoerd, voegt Sikma daaraan toe.
Tot nu toe geldt dat de variatie rond het basispeil (van 20 centimeter onder NAP) maximaal 10 centimeter mag bedragen.
En hoeveel water stuur je bij droogte vanuit de grote rivieren naar sloten en kanalen op andere plekken in het land? Ter Maat: “Als je te veel water onderweg een afslag laat nemen, heb je dicht bij de kust niet genoeg meer over om te zorgen dat het zoete uitstromende water het zoute binnendringende water tegenhoudt. Dan stroomt het zeewater dus verder de rivier in, en krijg je verder landinwaarts dan nu last van verzilting van de rivier.”
Amsterdam
Dit laatste gebeurde bijvoorbeeld in de regio rond Amsterdam in de droge jaren 2018 en 2019 – maar dan in de kanalen. Oprukkend zout water vormde toen een bedreiging voor natuurgebieden, landbouwgebieden en de inname van drinkwater.
Sikma: “Het zoute water komt hier het Noordzeekanaal binnen door de sluizen, bij het schutten van de schepen. Het water wordt dan brak. Als er vervolgens via de rivier de Lek te weinig zoet water naar het Amsterdam-Rijnkanaal gaat, is daar te weinig zoet water om het brakke water tegen te drukken. Dan kan het brakke water ook het Amsterdam-Rijnkanaal opstromen.”
Slim
Tot nu toe werkt het waterbeheer goed, maar de verandering van het klimaat en de stijging van de zeespiegel bieden nieuwe uitdagingen. Het weer wordt grilliger, met grotere schommelingen in droge en natte perioden, waardoor er vaker en sterker ingegrepen moet worden. En als de zeespiegel te hoog wordt, is er bijvoorbeeld geen sprake meer van een vrij verval van het IJsselmeer naar de Waddenzee, en zal er gepompt moeten worden.
Dat vraagt niet alleen om onderhoud en verbeteringen in het watersysteem en de infrastructuur. Het nieuwe adagium van de waterbeheerders is vooral dat er ‘slim’ gestuurd moeten worden. Ter Maat, lachend: “En nee, dat betekent niet dat we hiervoor alleen aan ‘dom’ watermanagement deden.”
“We gaan nog meer samenwerken”, zegt Ter Maat. Dat wordt dus intensiever overleggen met de buren over de optimale oplossing voor het hele gebied, over de grenzen van beheergebieden heen – net als in de spellen van Sikma en haar collega’s. Ter Maat: “Dat lukt, mede dankzij technologische ontwikkelingen waardoor we veel meer en sneller informatie hebben over de stand van zaken dan vroeger.” Die real-time informatie kan – tijdens een crisisoverleg bijvoorbeeld – door iedereen tegelijk op eenzelfde informatiescherm (een soort ‘zoetwaterdashbaord’) bekeken worden.
En dan is het uiteindelijk net alsof je allemaal rond hetzelfde speelbord zit…