Oorspronkelijke en volledig ongerepte natuur is in ons land nergens meer te vinden, daar kunnen we het snel over eens zijn. Maar alles wat zich spontaan vestigt, voortplant, gedijt en zich handhaaft in de door de mens geboden ruimte kan wel degelijk als natuur worden opgevat.
Boeken, essays, artikelen en mijmeringen over de Nederlandse natuur schijnen zelden om bovenstaande dichtregel heen te kunnen, de beroemde maar ook tot cliché verworden tweede regel van het gedicht ‘De Dapperstraat’ van J.C. Bloem. De dichter beantwoordt de vraag op een welhaast denigrerende manier: de natuur stelt eigenlijk niets voor.
Bloem heeft wat dat betreft in 2012 zijn meerdere gevonden in Henk Bleker, toenmalig staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie; de man die het Nederlandse natuurbeheer onherstelbare schade toebracht door draconische bezuinigingen door te voeren. Van Bleker zijn de onvergetelijke woorden ‘een koe in de wei is ook mooie natuur’. Hij beschrijft in lyrische bewoordingen hoe runderen zich tijdens een herfststorm met hun kont in de windrichting opstellen. Hij vergat daarbij dat de arme dieren liever in de luwte van een boompartij of een bosje gaan staan, een landschapselement dat ’s zomers schaduw geeft en tijdens een bui beschutting.
Hoe kunnen we de woorden van Bleker duiden? Enerzijds geeft hij er blijk van geen enkel benul te hebben van wat natuur is; waarschijnlijk zal hij ook een uitgestrekte maisakker of een raaigrasveld als natuur beschouwen. Het is tenslotte groen en af en toe rent er een haas doorheen. Anderzijds provoceert hij ons met zijn uitspraak om na te denken over wat natuur dan eigenlijk wel is, en daarmee komen we terecht bij de vraag die Bloem stelde. Is een heideveld – een cultuurrelict – natuur? Is Tiengemeten – een verwaarloosd akkerland met tamme runderen en overwoekerd door Canadese guldenroede – natuur? De Oostvaardersplassen dan? De aangeplante Veluwe? De door damherten kaalgevreten Amsterdamse Waterleidingduinen? De flora en fauna op een van een groen dak voorzien kantoorpand? Of om bij Bloem te blijven: een heuvel met wat villaatjes ertegen?
Oorspronkelijke en volledig ongerepte natuur is in ons land nergens meer te vinden, daar kunnen we het snel over eens zijn. Maar alles wat zich spontaan vestigt, voortplant, gedijt en zich handhaaft in de door de mens geboden ruimte kan wel degelijk als natuur worden opgevat. Een scholekster die gaat broeden op een stedelijk grinddak is daarmee natuur, evenals de orchideeën langs een Achterhoekse zandweg. Een groot deel van de vaderlandse biodiversiteit bestaat trouwens uit succesvolle cultuurvolgers, soorten die hier tweeduizend jaar geleden niet voorkwamen: van kalmoes tot korhoen, en van nijlgans tot bezemkruiskruid.
Beheren of beheersen?
Daarmee komt de vraag boven hoe ermee om te gaan? Moeten we tot in detail beheren, met kunstmatige grondwaterstanden, tevoren gedefinieerde doelsoorten en periodieke evaluaties, of laten we de zaak de zaak en zien we wel wat ervan komt? Voor beide opties zijn valide argumenten aan te dragen. Emeritus-hoogleraar Ecologie aan de Rijksuniversiteit Groningen, professor Jan Bakker houdt in dit cahier een hartstochtelijk pleidooi voor enig historisch besef als leidraad voor natuurbeheer en -herstel.
Tegelijk zien we in de verschillende praktijkvoorbeelden tussen de hoofdstukken ook voorbeelden van een succesvolle vrije hand voor Moeder Natuur, bijvoorbeeld waar we ‘Ruimte voor de Rivier’ creëren. De beperkingen van dit laissez faire worden weer zichtbaar op het Waddeneilandje Griend, dat zonder ons ingrijpen in de golven zou verdwijnen en ook in de Waterleidingduinen, die volgens de beheerders worden kaalgevreten door een geïntroduceerde exoot.
Dat natuur op veel denkbare manieren het beschermen waard is, wordt in dit cahier onderstreept door de hoogleraren Biesmeijer en Bouma. Als het niet is vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, dan is het wel door het welbegrepen eigenbelang van die ene diersoort Homo sapiens. De natuur levert ons niet alleen bakken geld op, ze is ook een onmisbare bondgenoot, bijvoorbeeld in de kustverdediging. En, zoals de Utrechtse hoogleraar Merel Soons en collega’s in een prachtig experiment proberen hard te maken: biodiversiteit in de natuur is uiteindelijk ook onmisbaar in de wapening tegen het veranderende klimaat.
Toch schuilt er een groot gevaar in een al te drieste valorisatie van natuur. Filosoof Johan van de Gronden benadrukt in zijn afsluitende beschouwing dat we veel natuur kunnen verliezen als we haar waarde alleen in geld proberen uit te drukken. Immers: wat is de waarde van een panda? Wat heeft de mens, of sterker nog: wat heeft een natuurgebied aan dat maffe dier dat zich zuiver en alleen heeft toegelegd op het consumeren van nota bene bamboe?!
Genoeg vragen dus, en de antwoorden roepen meteen weer nieuwe vragen op. De belangrijkste vraag in de Nederlandse natuur wordt eigenlijk al in het eerste hoofdstuk geadresseerd: wat is de rol van de agrarische sector in het natuurbeheer? Zijn zij bondgenoot of vijand? Dat is dus een ander aspect dat aan de opmerking van Bleker kleeft. Het is daarbij een interessant gegeven dat in ons land het natuurbeheer en het landbouwbeleid vanouds in hetzelfde departement zijn ondergebracht; bij de bekende afkorting LNV staat de N van Natuurbeheer ‘gesandwicht’ tussen de L van Landbouw en de V van Visserij, of tegenwoordig: Voedselkwaliteit.
Het is een potentieel omineuze combinatie van beleidsterreinen, die in ieder geval tot gevolg heeft dat de betreffende bewindspersoon dikwijls voor duivelse dilemma’s staat. Het is ook niet moeilijk om te begrijpen dat de ongeremde landbouweconomie een kwalijke invloed uitoefent op de natuur, op de biodiversiteit. Mais- en raaigrasakkers en steriele weilanden met melkkoeien (zonder beschermende ‘bosschages’) domineren in toenemende mate het landschap. De reflex is dan om daarvan ‘de boeren’ de schuld te geven.
Het agro-industrieel complex
De schuld bij de boeren leggen is te gemakkelijk. De schuldige is niet iemand, of een groep iemanden, maar iets: het agro-industrieel complex. Onze boeren zijn slechts een radertje in een enorme en wereldwijde machinerie die zich nog het beste laat vergelijken met het militair-industrieel complex, dat netwerk van politiek, wapenindustrie en -handelaren, lobbyisten, legers en warlords waar ooit president Eisenhower ons al voor waarschuwde. Het agro-industriële complex is als een ingewikkeld ecologisch netwerk met predatoren, prooidieren, concurrenten, competities, scheve machtsverhoudingen, winnaars, verliezers en slachtoffers.
Denk aan kredietverlenende banken met hun aandeelhouders, investerende boeren op de rand van bankroet, tussenhandel en supermarkten die immer nog grootschaliger en goedkoper willen inkopen, burgers die weliswaar met de mond het beste belijden voor boer en natuur maar (uitzonderingen daargelaten) als consument meestal meer op de prijs letten dan op kwaliteit, een transportsector die alles graag van hot naar her zeult, en zo kunnen we doorgaan.
Iedereen houdt iedereen gevangen in een tredmolen die wordt voortgedreven door het paradigma van de economische groei. Alles moet meer, groter, goedkoper. De verliezers in dit complex zijn de natuurbeheerders. Het slachtoffer is steevast de natuur, zowel het landschap als de biodiversiteit. Hier te lande verstikken de heidevelden in het gras als gevolg van stikstofdepositie, elders worden door multinationals regenwouden gekapt om nog meer palmolie en soja te genereren. Een droevige situatie. En de boer, hij ploegt voort. Maar: verkettering voegt hier niets toe en helpt de natuur niet vooruit.
Wat dat betreft is het initiatief dat hoogleraar Ecologie professor Louise Vet in het eerste hoofdstuk beschrijft een meer dan boeiend experiment. Met het Nederlands Netwerk van Ecologisch Onderzoek heeft zij het initiatief genomen om tot een heus Deltaplan Biodiversiteit te komen. De lijst met ondertekenaars van de steunbetuiging – die u verderop in dit cahier kunt vinden – is uitzonderlijk bont. De boodschap daarachter is helder: we moeten het samen oplossen! Misschien moeten we daarbij zowel de sombere Bloem als de sullige Bleker maar snel vergeten.