Ouderdom is onoverkomelijk, ook voor het heelal. Dat zien astronomen die met ruimtetelescoop James Webb de ‘jongste’ foto’s ooit van het universum maken. Wat leert de mens van de vergankelijkheid van de kosmos? Leef, alsof het je eerste én je laatste dag is.
Welke levenshouding zou jou meer geluk opleveren? Leven alsof het je eerste dag is, of je laatste? Filosoof Lammert Kamphuis presenteert het dilemma tijdens workshops en de meeste mensen kiezen voor de eerste optie. We worden immers niet graag geconfronteerd met onze sterfelijkheid. Zeker in het Westen bestrijden we symptomen van ouder worden: met pillen, crèmes, operaties en fanatiek sporten. Forever young – daar doen we het voor.
En dat terwijl ouderdom in de vezels van alles zit, ook de kosmos ontkomt er niet aan. Vanuit menselijk perspectief is het universum zelfs stokoud.
Het heelal is 13.787.000.000 jaar oud (plusminus 20 miljoen jaar), zo leiden astronomen af uit de kosmische achtergrondstraling ofwel de nagloed van de oerknal. Wij zijn als mensheid beduidend minder oud. Wetenschapsjournalist Govert Schilling gebruikt in dit artikel de metafoor van een encyclopedie om uit te drukken wanneer de mens als soort op het kosmische toneel verscheen. Als je de geschiedenis van het universum beschrijft in een veertiendelige encyclopedie met in ieder boek duizend pagina’s, dan verschijnt de mensheid pas in deel veertien, op pagina duizend, ergens op de onderste helft van de pagina. Dat stukje weerspiegelt de laatste 500.000 jaar. En jij leeft natuurlijk weer in een fractie van de tijd waarin de hele mensheid bestaat. Gebruik het universum als je op zoek bent naar een beetje perspectief op je leeftijd.
Astronomen – het zijn ook mensen – zijn gefixeerd op de jeugd van het universum. Ze willen graag weten wat er gebeurde in het verre verleden, toen het universum slechts honderden miljoenen jaren oud was en de zon en aarde nog lang niet bestonden. Handig daarbij is dat je terug in de tijd kunt kijken door diep het heelal in te turen. Licht doet er namelijk miljarden jaren over om ons vanuit de verre delen van het heelal te bereiken. Wat je daar ziet zijn sterrenstelsels die bestonden toen het universum veel jonger was. De James Webb-telescoop is bij uitstek geschikt om de jeugd van het universum te onderzoeken. Het licht uit die periode is zwak en door de uitdijing van het heelal richting het (infra)rood ‘opgeschoven’, dat is het type straling waar James Webb gevoelig voor is. De telescoop moet ons leren hoe de prille jeugd van sterren en sterrenstelsels eruit zag.
Blik op de jeugd van de kosmos
Het wemelt van sterrenstelsels in het heelal. Ruimtetelescoop Hubble werd in 1995 op een ogenschijnlijk leeg stukje ruimte in het sterrenbeeld Grote Beer gericht. Na een belichtingstijd van ruim veertig uur vond Hubble tot verrassing van veel astronomen zo’n drieduizend verre sterrenstelsels. De meeste van die stelsels waren al redelijk volwassen en bestonden toen het universum miljarden jaren oud was. Met moeite keek Hubble nog wat verder terug in de tijd, tot maximaal 0,5 miljard jaar ná de oerknal. Dat is ruim dertien miljard jaar geleden! Nóg verder terug wordt het plaatje wazig, voor Hubble althans. Een babyfoto van het universum is er overigens wel, daarop zijn geen sterren te zien, alleen de eerder genoemde gloed van de oerknal. Het is eigenlijk alsof astronomen in de reeks ‘fotoalbums’ van het heelal een exemplaar missen: die van de vroege jeugd van het heelal.
Maar hoe kom je van een peuter- naar een volwassen universum? Van de periode tussen de 200 miljoen jaar en 500 miljoen jaar na de oerknal zijn geen beelden, en James Webb kan ze gaan maken. In die tijd moeten de eerste sterren zijn gaan schijnen. Vermoedelijk exemplaren die veel groter waren dan de zon en in een kosmische oogwenk – een paar miljoen jaar – opbrandden en explodeerden, waarbij ze elementen zoals koolstof, zuurstof en stikstof het universum in slingerden. Die chemische elementen kwamen later in nieuwe sterren, planeten en oersoepen terecht waaruit miljarden jaren later (in ieder geval op aarde) de eerste organismen zouden kruipen.
Astronomen tasten nog in het duister over hoe zich na de oerknal groepen sterren vormden die uiteindelijk uitgroeiden tot majestueuze spiraalsterrenstelsels zoals de Melkweg, waar we zelf onderdeel van zijn. James Webb heeft een ruim zes meter grote spiegel om het zwakke licht van die eerste zeer jonge sterrenstelsels op te kunnen vangen, en is uitgerust met gevoelige infraroodapparatuur.
Ouderdom omarmen
De menselijke obsessie voor zijn eigen (en kosmische) jeugdigheid is er niet altijd geweest. Zeker in de klassieke filosofie wordt ouderdom juist vaak omarmd. De grote literatoren Seneca en Cicero prijzen bijvoorbeeld de rijpheid en wijsheid van ouderen. Bovendien bevrijdt ouderdom ons van de last steeds weer iets te moeten of te willen. ‘Het genoegen om geen genoegens meer te hebben’, zoals Seneca schrijft. Volgens de Duitse filosoof Martin Heidegger kenmerkt het menselijke bestaan zich door het besef hoe tijdelijk alles is. Juist in het licht van de ouderdom, waarin we het leven langzaam loslaten, krijgt alles wat we nu doen betekenis en urgentie. Straks kan het immers niet meer – of niet meer zo makkelijk.
Hoe staat het universum er eigenlijk voor, qua ouderdom? Is het een jonge god of een oude knar? Om dat te beantwoorden kijken we naar de toekomst, jeugd is tenslotte relatief. 13,7 miljard jaar is een lange tijd, maar als er nog honderd miljard jaar achteraan komt dan leven we toch in een relatief ‘jeugdig’ heelal. Er zijn ruwweg drie toekomstscenario’s voor de kosmos.
Het universum kan ‘instorten’ in een soort omgekeerde oerknal die sommigen ook wel de big crunch noemen. De zwaartekracht trekt alles weer samen tot een oneindig klein punt. Het omgekeerde gebeurt bij een zogenoemde big rip waarbij het heelal steeds sneller uitdijt en het op termijn sterrenstelsels, planetenstelsels en zelfs atomen uit elkaar rukt. Een derde scenario lijkt op basis van waarnemingen het meest waarschijnlijke: het universum blijft oneindig lang uitdijen (zonder kapot te gaan).
Mooi, denken de forever young-aanhangers: het universum sterft nooit en blijft in feite altijd jong. Maar pas op, juist in dat scenario speelt ‘ouderdom’ het heelal uiteindelijk parten. Een zogenoemde warmtedood ligt op de loer, een situatie waarbij materie en temperatuur nagenoeg gelijk verdeeld zijn in de ruimte. Er is dan geen energie meer beschikbaar om sterren te laten branden en om het leven voort te drijven. Al zou het heelal onsterfelijk zijn, oud worden doet het zeker.
Je eerste én laatste dag
Waarom turen we zo graag naar boven naar dat almaar ouder wordende en verslijtende universum? Waarom bestuderen we het en sturen er ruimtetelescopen zoals James Webb naartoe? Het is nieuwsgierigheid en de drang naar kennis, ongetwijfeld. Maar we kunnen niet ontkennen dat ‘iets’ ons diep raakt, en al eeuwenlang verhalen oplevert; van sterren die kampvuren van de goden zouden zijn, tot sciencefiction. En misschien gaan die verhalen wel meer over onszelf dan over het universum.
Worden we juist door het vrijwel oneindige universum geconfronteerd met onze eigen vergankelijkheid? Dat we niet meer zijn dan een voetnoot in de kosmische encyclopedie? Misschien, maar tegelijkertijd is het ook het menselijke vernuft dat ons inzicht geeft in het ontstaan van de kosmos. We kunnen miljarden jaren terugkijken, naar de prille jeugd – hoe cool is dat!? In de woorden van de Franse filosoof Blaise Pascal: de mens is als riet – broos en vergankelijk. Maar hij is wel denkend riet; zijn gedachten laten hem uitstijgen boven de vergankelijkheid, naar de eeuwigheid. Door kunst, muziek of filosofie. Maar zeker ook door het vernuft een telescoop de ruimte in te sturen om het begin van alles te onderzoeken. Om betekenis te brengen in een koud en onverschillig universum. En misschien is dat ook wel wat het meeste levensgeluk oplevert: accepteer dat je ouder wordt, maar geniet van de onsterfelijkheid van schoonheid, waarheid en kennis. Leef, alsof het je eerste én je laatste dag is.