Het verloop van de erfelijke ziekte cystenieren verschilt sterk tussen patiënten: de een heeft bijvoorbeeld veel eerder medicijnen en ingrijpende behandelingen nodig dan de ander. Wetenschappers zoeken manieren om het ziekteverloop te voorspellen, zodat patiënten beter worden behandeld.
Als je de genetische afwijking voor cystenieren hebt, vormen er gedurende je leven voortdurend meer holtes met vocht in je nieren. Deze cystes worden steeds groter en verdrukken het gezonde nierweefsel, waardoor de nierfunctie afneemt. De ziekte is dominant: dat betekent dat je het hebt, als je het afwijkende gen hebt geërfd van een van je ouders. Maar wanneer je daar precies wat van merkt, en hoe ziek je dan wordt, dat verschilt per persoon.
“Je verwacht dat de ziekte hetzelfde verloopt in patiënten met dezelfde genafwijking. Maar meestal is dat niet het geval”, zegt arts-onderzoeker Lianne Messchendorp van het Universitair Medisch Centrum in Groningen. “De ene persoon krijgt nierfalen op zijn veertigste, terwijl de ander pas op zijn zeventigste iets merkt. Het is daarom lastig om te bepalen of en wanneer je iemand moet behandelen.”
Niet onnodig behandelen
Onlangs is een nieuw medicijn tegen cystenieren op de markt gekomen: Tolvaptan. “Dit is het eerste middel dat echt werkt”, zegt Messchendorp. “Het remt de vorming van cystes effectief. Daarom willen we dit het liefst op een jonge leeftijd geven, zodat mensen er zoveel mogelijk baat bij hebben.”
Maar Messchendorp wil niet onnodig behandelen. Dertig procent van de mensen met cystenieren krijgt tijdens hun leven namelijk niet met nierfalen te maken. “Mensen die nooit dialyse nodig hebben, geven we liever geen medicijn. Tolvaptan heeft namelijk veel bijwerkingen, bovendien is het duur. We willen het dus niet toedienen aan wie het niet echt nodig heeft.”
Op dit moment is het nog niet bekend welke factoren van invloed zijn op de achteruitgang van de ziekte. Vier universitair medische centra (Nijmegen, Groningen, Leiden en Rotterdam) zijn daarom samen een observationeel onderzoek gestart, om gedurende zes jaar het natuurlijke ziekteverloop van zo’n zeshonderd cystenierpatiënten te volgen. Zij doen dit binnen het consortium DIPAK.
Biomarker
Voor dit onderzoek verzamelt Messchendorp patiëntendata in Groningen. In Leiden worden deze gegevens bijeengebracht door arts-onderzoeker Shosha Dekker. Zij begon in februari 2017 met haar promotieonderzoek, waarvoor zij bij patiënten met ADPKD op zoek gaat naar een ‘biomarker’: een stofje in de urine van de patiënt die iets kan zeggen over de prognose van de ziekte.
“Nierfunctie wordt nu gemeten aan de hand van de hoeveelheid creatinine in het bloed. Dat is een afbraakproduct van spierweefsel en heeft een min of meer stabiele balans in het bloed. Het stijgt bij verlies van nierfunctie, maar dit gebeurt relatief laat en dit is dus minder betrouwbaar om het beloop van de ziekte te volgen”, legt Dekker uit. “Nieren hebben overcapaciteit en kunnen schade compenseren. De nierfunctie kan dus vele jaren stabiel lijken, terwijl de cystes wel doorgroeien”.
Profiel van stofjes
Dekker zoekt daarom in de urine van patiënten met ADPKD naar een test, die de achteruitgang van de nierfunctie tijdig en op een betrouwbare manier voorspelt. “In urine bevinden zich veel afbraakproducten van de stofwisseling in het lichaam die via de nieren worden uitgescheiden. Voor elk persoon kunnen we van deze processen een afspiegeling of ‘metabool profiel’ opstellen. Ik wil de profielen van cystenierpatiënten vergelijken met andere vormen van nierziekten en met gezonde personen.”
Een eerste stap voor Dekker is om eventuele verschillen te identificeren in de profielen in deze groepen. Daarna gaat ze binnen de profielen kijken welke stofjes specifiek verhoogd of verlaagd zijn in het ziektebeloop. Uiteindelijk hoopt ze stofjes te vinden die opvallen bij ADPKD patiënten met een progressief ziekteverloop. Dit zijn dan biomarkers. “Die stofjes zouden dan ook iets kunnen zeggen over het effect van een ingestelde behandeling om bijvoorbeeld cystegroei te remmen”, zegt ze. “Dat is waarschijnlijk gevoeliger dan een MRI-scan met volumemeting van de nieren, waarmee we op dit moment tijdens studies de totale cystegroei in de gaten houden. We willen patiënten tijdig en effectief behandelen, maar niet onnodig.”