Met het opwarmen van het klimaat zullen gewassen als graan, rijst en mais steeds meer te lijden krijgen onder insectenplagen. Vooral gebieden waar nu een gematigd klimaat heerst, zoals Europa en de Verenigde Staten, zullen met meer én hongeriger insecten te maken krijgen. Dat schreef een team van Amerikaanse wetenschappers vorige week in Science.
Zowel de snelheid waarmee insecten zich voortplanten als de stofwisselingssnelheid zijn afhankelijk van de omgevingstemperatuur. In tropische streken is de temperatuur voor de voortplanting op dit moment ideaal. Als het daar warmer wordt, zal het aantal plaaginsecten afnemen. Maar omdat de beestjes wel meer eten nodig hebben als de temperatuur stijgt, zullen ze toch meer schade aan de oogst aanrichten dan nu.
In gebieden met een gematigd klimaat neemt zowel het aantal insecten als de vraatzucht toe, als het kwik omhoog gaat. Wereldwijd kan de oogst hierdoor voor elke graad temperatuurstijging rond de 2,5 procent kelderen, berekenden de onderzoekers. Andere effecten van de opwarming, zoals het vaker voorkomen van droogte of juist overstromingen, zijn in die berekeningen niet meegenomen. Op dit moment gaat al 5 tot 20 procent van de gewassen verloren aan hongerige insecten.
Rekenmodellen
Dat insecten sterk reageren op warmte was al bekend uit laboratorium- en veldstudies. De dieren nemen de temperatuur aan van hun omgeving, en gebruiken bij hogere temperaturen meer zuurstof en energie. De onderzoekers ontwikkelden een computermodel dat de insectenaantallen als functie van de temperatuur berekent, voedden dit met de beschikbare gegevens uit eerdere studies, en koppelden het aan klimaatvoorspellingen. Zelfs in het scenario waarbij de opwarming beperkt blijft tot 2 graden Celcius kan het oogstverlies met tientallen procenten toenemen, volgens deze modellen. Hierbij is rekening gehouden met de regio’s waar deze gewassen geteeld worden.
En de insectensterfte dan?
De Amerikanen hebben degelijk werk geleverd, zegt Hans de Kroon, hoogleraar plantenecologie bij de Radboud Universiteit in Nijmegen, die zelf niet bij het onderzoek betrokken was. “Het is voor het eerst dat deze gegevens eens goed op een rijtje zijn gezet en doorgerekend. En de conclusies zijn weliswaar niet verrassend, maar wel erg belangrijk.”
Dat lijkt een merkwaardig reactie: zelf was De Kroon vorig jaar nog betrokken bij een studie waaruit bleek dat het aantal insecten juist drastisch is afgenomen (zie kader). Maar de onderzoeken spreken elkaar niet tegen, benadrukt hij: plaaginsecten die profiteren van gewassen op onze akkers zijn niet vergelijkbaar met de insecten die zich in natuurgebieden ophouden.
“Het gaat bij deze plagen om een zeer kleine groep van alle insectensoorten -zoals sprinkhanen en maisboorders. Deze plaagdieren kunnen zich enorm uitbreiden als de omstandigheden gunstig zijn, dus als er voldoende voedsel is en het klimaat meewerkt”, zegt De Kroon. “In natuurgebieden, waar ons eigen onderzoek zich afspeelde, geldt dat niet. Daar heb je te maken met een soms wankel evenwicht tussen concurrerende soorten en natuurlijke vijanden. En daar is het aantal insecten juist aan het dalen.”
Om de plagen te voorkomen moeten we dan ook niet meteen naar de pesticiden grijpen, vindt De Kroon. Een goed doordachte gewaskeuze, mengteelt, genetische manipulatie van de gewassen om ze weerbaarder maken en inzet van natuurlijke vijanden lijken betere oplossingen te zijn.