De zware industrie kan veel sneller duurzamer worden dan we denken, schrijft de duurzaamheidsbeweging Urgenda in zijn nieuwste rapport. Daarvoor moeten we eerst begrijpen waarom industrieën zo ontzettend langzaam vergroenen, betoogt innovatiewetenschapper Joeri Wesseling van het Copernicus Instituut in Utrecht.
De zware industrie kan vijftig procent energie besparen tussen nu en 2030. Dat schrijft Urgenda in een nieuw rapport, waarin de organisatie een plan schetst om Nederland de transitie naar honderd procent duurzame energie te laten maken. “We kunnen veel sneller omschakelen naar een duurzame energievoorziening dan we denken. En dat denken de vertegenwoordigers van de energie-intensieve industrietakken staal, chemie, papier en beton/cement zelf ook”, aldus het rapport.
Op dit moment is de energie-intensieve industrie verantwoordelijk voor dertig procent van de wereldwijde CO2-uitstoot. Meer dan de helft van alle uitstoot in de Europese Unie komt van fabrieken die ijzer en staal, cement, chemische stoffen zoals plastic, papier en aluminium maken. De laatste decennia hebben deze industrieën wel stappen ondernomen om duurzamer te worden. Maar dat doen ze in een enorm traag tempo, concludeerden onderzoekers van de Universiteit Utrecht al in 2011.
Om te begrijpen waarom industrieën zo ontzettend langzaam vergroenen, is niet alleen meer inzicht nodig in welke duurzame technologieën ze kunnen gebruiken, maar ook in het consumentengedrag, de cultuur, het overheidsbeleid, de strategie van industrieën, de infrastructuur en in de wetenschap. Ofwel: inzicht in het hele innovatiesysteem. Tot nu toe is daar weinig onderzoek naar gedaan. Een nieuwe publicatie, die tot stand kwam onder leiding van Joeri Wesseling van het Copernicus Instituut in Utrecht, biedt de eerste inzichten. NEMO Kennislink interviewt hem.
U rondde in 2015 uw promotie-onderzoek af naar het proces van de vergroening van auto’s. U concludeerde dat autofabrikanten zich 25 jaar geleden nog verzetten tegen schonere auto’s, maar dat ze nu juist willen innoveren. Ziet u parallellen tussen de verduurzaming van de auto-industrie en de zware industrie?
“Bij autofabrikanten – en in de transportsector in het algemeen – vinden radicale innovaties plaats, maar in de zware industrie gebeurt dat een stuk minder. Daar gaat het vooral om kleine procesverbeteringen, gericht op energie-efficiëntie. Rondom duurzame auto’s zijn er veel meer ontwikkelingen met wagens die bijvoorbeeld op waterstof of elektriciteit rijden. Fabrikanten moeten dan één van die duurzame opties kiezen die ze gaan produceren. In de zware industrie is nog veel minder technologische variëteit. Staal is staal. Je kunt daar momenteel niet aan zien of het duurzaam is geproduceerd.”
Is er vraag naar duurzaam staal en andere groene grondstoffen?
“We weten te weinig over hoe de basismaterialen van onze eindproducten zijn geproduceerd. Er is te weinig transparantie, dus we hebben geen idee of ons staal, cement en glas duurzaam is. En áls je zoiets toch graag wilt, dan weet je niet wat je moet kopen. Bovendien: bij een elektrische auto kun je nog aan iedereen laten zien dat je een verantwoorde keuze maakt. Bij een auto van duurzaam staal heb je dat niet in de gaten. Dus waarvoor zou je meer betalen voor een groen geproduceerd product als je het niet kunt zien?”
Is dit de belangrijkste reden dat er geen duurzame transitie plaatsvindt in de zware industrie?
“Het is één van de belangrijkste redenen. Daarnaast is er een gebrek aan nieuwe toetreders. Die nieuwe spelers op de markt heb je wel veel in de transport- en energiesector, denk aan Tesla en allerlei Nederlandse start-ups rondom elektrisch rijden. Maar in de zware industrie heb je dat helemaal niet, waardoor er geen druk van buitenaf is om iets te veranderen en te verduurzamen.”
Waarom is het voor nieuwe spelers zo lastig om tot de zware industrie toe te treden?
“Het is duur om een fabriek neer te zetten. Het is belangrijk om een grote fabriek te bouwen, want dat levert meer schaalvoordelen op, waardoor je goedkoper kunt produceren. Het is dan bovendien mogelijk efficiënter gebruik te maken van energie. Daarnaast speelt nog mee dat fabrieken twintig tot dertig jaar meegaan. Dat maakt het moeilijk om radicaal te innoveren. Dit is een factor die uniek is voor de zware industrie.”
Heeft de industrie eigenlijk al iets ondernomen om te vergroenen?
“Ja, staalfabrieken hebben bijvoorbeeld nieuwe manieren ontwikkeld om dunner staal te produceren, waardoor ze minder grondstoffen en minder energie nodig hebben. Ook zijn er kleinere staalfabrieken gekomen, wat het mogelijk maakt voor nieuwe toetreders om een voet aan de grond te krijgen. Maar het aantal innovaties is niet genoeg. Het zijn tot nu toe maar heel kleine stapjes.”
Volgens Urgenda willen de fabrieken zelf veel sneller duurzamer worden.
“Nou, dat valt tegen. In de zware industrie heb je grote bedrijven die voor veel werkgelegenheid zorgen, waardoor de overheid ze graag in hun land heeft. Die grote bedrijven zeggen: ‘Er is veel concurrentie, want in China kun je tegen lagere kosten staal produceren en dat is een grote bedreiging voor Europa. Als we aan allerlei emissiestandaarden moeten voldoen, dan kost dat zoveel geld dat we niet meer kunnen concurreren met China’. Dan verhuizen we naar een ontwikkelingsland waar geen emissiestandaarden is, dreigen ze dan. Dat zou leiden tot een afname van de werkgelegenheid in Europa en meer emissies in het buitenland. En dat zorgt weer voor een mondiaal probleem. Dit fenomeen noemen we het carbon leakage effect. Doordat de industrielobby zo krachtig is, worden ze beschermd voor al het beleid dat hun kosten opdrijft. Dus ook voor de energiebelastingen, die daardoor een stuk lager zijn voor grootverbruikers dan voor normale consumenten. Bovendien mag de industrie onder het emissiehandelssysteem van de Europese Unie veel CO2 gratis uitstoten.”
Hoe reëel is die dreiging van onze industrie om naar het buitenland te verhuizen?
“Hier is een goede kennisinfrastructuur, een goed netwerk en zijn allerlei innovatieve clusters die het strategisch interessant maken om in Nederland te blijven. De meeste bedrijven maken hier dankbaar gebruik van en vertrekken dus niet zo maar. Maar als de energiekosten buitenproportioneel toenemen, dan gaan ze natuurlijk wel.”
Hoe moet de zware industrie dan duurzamer worden?
“Het zou helpen om het beleid internationaal te coördineren. Er moet gestuurd worden op het doen van duurzame innovaties, niet alleen op het besparen van energie. Op basis van het nationale energieakkoord moet de industrie negen Peta joule (=1015 joule, red.) energiereductie door hebben gevoerd in 2020, maar onze beleidsmakers durven dat niet bindend te maken. Demissionair minister van Economische Zaken Henk Kamp neemt genoegen met toezeggingen van de zware industrie dat ze voor het eind van 2020 voldoende energie bespaart. Daardoor is de kans groot dat deze afspraak niet wordt nageleefd.”
In Parijs hebben we toch afgesproken om onze emissies te reduceren?
“Ja, maar we worden alleen als land aangesproken als we dat niet halen; de industrie lijdt er niet onder. Naast het Europese systeem voor emissiehandel moet er een bindende regulering komen op mondiaal niveau. Bijvoorbeeld in de vorm van een CO2-belasting, dan betaal je een X bedrag voor elke ton CO2 die je uitstoot. De zware industrieën zullen dan hogere kosten krijgen, die ze moeten doorrekenen in de prijs van de basismaterialen, wat leidt tot een kostenverhoging van de producten die we aanschaffen. Dan worden ze wel gestimuleerd om hun uitstoot te verlagen. Maar helaas is er geen orgaan dat de macht heeft om dergelijk beleid op mondiaal niveau te coördineren.”
Is er nog een manier om met internationaal beleid de industrie te helpen verduurzamen?
“Het zou mogelijk moeten zijn om importrestricties te heffen op basismaterialen die met een bepaalde hoeveelheid CO2 geproduceerd zijn. Dan zijn de niet-duurzame materialen uit China geen concurrentie meer. Dat omzeilt ook het _carbon leakage_-probleem, waar we het eerder over hadden. Nu gelden die importrestricties alleen voor de producten, bijvoorbeeld als er gif in zit, maar niet voor het productieproces.”
En kunnen we als consumenten nog iets doen om die vergroening te versnellen?
“We vinden als publiek nog niet zoveel van zware industrieën. Daar zou de overheid wel iets aan kunnen doen, door op een product aan te geven hoe duurzaam het is geproduceerd. Net zoals je al labels hebt voor de duurzaamheid van producten zelf, zoals de energielabels voor koelkasten: A++ of B. Dan zou je als consument tenminste kunnen kiezen. Het beleid zou haalbaar moeten zijn, want industrieën weten zelf wel hoeveel ze uitstoten, dus dat kunnen ze berekenen per stuk aluminium of glas. Die gegevens zijn ook belangrijk voor investeringsmaatschappijen die willen investeren in duurzaamheid. En voor beleidsmakers, wanneer ze nieuwe regels willen opstellen over emissies. Het vraagt wel om veel meer transparantie.”