Waarom ruikt de vrouwenneus zo veel meer dan de mannenneus? Omdat vrouwen een betere toolkit in hun brein hebben om geuren te verwerken, stellen Zuid-Amerikaanse neurobiologen. Het hersengebied dat geurprikkels uit de neus ontvangt, bevat bij vrouwen meer dan anderhalf keer zo veel hersencellen als bij mannen: 16,2 miljoen in plaats van 9,2. Maar verklaart deze vondst het reukverschil tussen de seksen, vraagt hersenonderzoeker Julie Bakker zich af.
‘Hee, ruik jij dat ook?” “Nee, wat dan?” “Ja, een rooklucht ofzo.” Het is een feit: de vrouwenneus is gevoeliger dan de mannelijke. Vrouwen detecteren een geur sneller en kunnen deze vaak ook beter benoemen. Of het nou gaat om de rookgeur van een brand die kilometers verderop woedt, een vochtige schimmelgeur die in het trapgat van je huis hangt, of om de constatering dat iemand pindakaas heeft gegeten. Ook in dierenstudies is het aangetoond: de vrouwtjesneus is gewoon beter. Maar waarom? Dat is nog altijd een raadsel. Het ligt niet aan de geurwaarneming zelf: mannen hebben net zo veel geurreceptoren in hun neus als vrouwen. De neuszenuw geeft zijn informatie door aan de hersenen: dan moet het sekseverschil daar zitten. Maar waar precies?
Om hier achter te komen laten onderzoekers hun proefpersonen vaak allerlei geuren of luchtjes ruiken in de fMRI-scanner, en meten ze de hiermee gepaard gaande hersenactiviteit. Maar op deze proefopzet is wel wat af te dingen. Omdat het proefje vaak meerdere keren moet worden herhaald, raken mensen gewend – gehabitueerd – aan een geur: hun reukreceptoren reageren er minder sterk op. Wat zegt een hersenscan dan nog? Die habituatie gebeurt je in het echte leven ook constant. Stel dat je een stinkende kamer binnenkomt, dan dat ruik je dat in het begin wel, maar na vijf minuten niet meer. En als je tien parfums bij de Douglas hebt geprobeerd, weet je van de elfde niet meer of je deze nou lekker of vies vindt. Ook zijn hersenscans niet echt nauwkeurig: je weet nooit precies waar de hersenactivatie vandaan komt.
Misschien vertelt het aantal cellen dat reuk verwerkt ons meer over de aard van dit sekseverschil dan alleen de activiteit van deze geurgebieden, veronderstelde neurobioloog Roberto Lent en zijn collega’s van de Universiteit van Sao Paulo en Rio de Janeiro. Dat aantal cellen is nog nooit geteld, want daarvoor moet je hersenweefsel afnemen, en dat kan alleen postmortem – met dood weefsel. Hiervoor ben je dus afhankelijk van mensen die hun lichaam na hun dood ter beschikking hebben gesteld aan de wetenschap. Lent had geluk: hij mocht weefsel gebruiken van achttien gezonde mensen (elf vrouwen en zeven mannen) die hun hersenen hadden gedoneerd aan de Universiteit van Sao Paulo. Eigenlijk zijn dit lang niet genoeg proefpersonen voor een betrouwbaar resultaat. Maar goed, je moet roeien met de riemen die je hebt, het kon niet anders. Hij publiceerde de opmerkelijke resultaten op 5 november in het vaktijdschrift PLOS ONE.
Anderhalf keer zo veel cellen
De overleden mensen waren 55 tot 94 jaar en hadden geen neurologische aandoeningen, zoals Alzheimer en Parkinson. Dat is van belang, want een van de eerste symptomen van Parkinson is bijvoorbeeld reukverlies. Ook had hun beroep niets te maken met geur. Ze waren dus geen kok, wijnproever of parfumverkoper. Acht tot achttien uur na hun overlijden haalden de onderzoekers de hersenen uit de schedel, verwijderden de hersenvliezen en isoleerden precies dát hersengebied dat direct input krijgt van geurreceptoren in de neus: de bulbus olfactorius. Als je achter de sekseverschillen in het brein wilt komen, zo redeneerde Lent, moet je beginnen bij het ‘station’ waar geur de hersenen binnenkomt.
Om het aantal cellen te meten, gebruikte hij een techniek die isotropic fractionator heet – er is niet echt een woord voor in het Nederlands. Hij loste de bulbus olfactorius op in een middel dat de cellen losmaakt van elkaar maar niet beschadigt, kleurde de cellen met een fluoriscerend stofje en telde deze met behulp van een miscroscoop.
Hoewel het een klein aantal proefpersonen betrof, vonden de onderzoekers een heel duidelijk sekseverschil in de reukmachinerie van mannen en vrouwen. Hoewel de bulbus olfactorius van de man iets zwaarder was – 0.137 gram tegen 0.132 gram – bestond deze toch uit minder cellen dan die van de vrouw – 9.2 tegen 16,2 miljoen, een verschil van 43,2 procent. Dit gold voor zowel de hersencellen (neuronen) zelf – 3,5 tegen 6,9 miljoen – als de cellen die de neuronen in hun werk ondersteunen (gliacellen) – 5,7 tegen 9,3 miljoen.
Schakelstation
“Een interessante studie, zegt Julie Bakker, hersenonderzoeker aan het Nederlands Instituut voor Neurowetenschappen en gespecialiseerd in seksuele dimorfie – sekseverschillen – van het brein. “Het is de eerste studie die een heel duidelijk verschil in anatomie toont tussen vrouwelijke en mannelijke reukgebieden. En het bewijst: de grootte van een hersengebied zegt dus niets over zijn inhoud. Het gaat om kwaliteit in plaats van kwantiteit hè, een flauw grapje onder neurowetenschappers.”
Maar het is absoluut niet de verklaring voor het verschil tussen het mannelijke en vrouwelijke reukvermogen, zegt Bakker. “Dat hebben Lent en zijn collega’s in de discussie niet aangestipt. Geurverwerking begint inderdaad bij de bulbus olfactorius. Maar dit gebied interpreteert reukprikkels niet, het is alleen een schakelstation. De echte vertaling van geurprikkels tot een associatie en de verwerking van deze associatie tot gedrag vindt in veel dieper gelegen hersengebieden plaats. We weten dus niet hóe dit anatomische verschil in de bulbus olfactorius verdere interpratie van het geursignaal beïnvloedt.”
Ook hebben we geen idee hoe dit verschil is ontstaan, zegt Bakker. “Ontstaat dit verschil al tijdens de embryonale ontwikkeling – worden vrouwen met meer reukcellen geboren? Of treedt het verschil pas in de kinder- of pubertijd op, op basis van hormonale veranderingen? Of is het misschien zo dat mannen met evenveel reukcellen als vrouwen worden geboren, maar sterven deze gedurende het leven af? Als je dat weet, krijg je al iets meer inzicht in het waarom van deze sekseverschillen.” Zo is het met studies over sekseverschillen in het brein: met elke vraag die wordt beantwoord, komen er veel meer nieuwe bij.