Op 19 juli 2011 werd in een Europese richtlijn vastgesteld dat alle lidstaten van de Europese Unie in 2015 een plan klaar moeten hebben voor de verwerking en opslag van hun radioactieve afval. Het lijkt er echter niet op dat dat er al ligt… Op termijn zou ons kernafval permanent moeten worden opgeslagen in de diepe ondergrond. Maar waar?
Het is geen onderwerp waar politici hun vingers graag aan branden. Noem de naam van een gebied dat wellicht geschikt is voor de opslag van radioactief afval, en de bevolking zet zijn hakken in het zand. Binnenkort kan het probleem echter niet meer genegeerd worden: volgens de Europese richtlijn moeten de lidstaten in hun plannen ook de definitieve eindbestemming van het afval bekend maken.
Ondergronds?
Op dit moment wordt het radioactieve afval dat Nederland produceert bovengronds opgeslagen, bij de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) in de gemeente Borsele in Zeeland. Daar ligt het prima, en er is ruimte genoeg voor de komende 100 jaar.
Het probleem is echter dat het voor een deel van het afval nog zeker tienduizenden jaren duurt voor de straling weer het niveau heeft bereikt van natuurlijk uranium. “Uiteindelijk wordt dit langlevende afval in stabiele geologische aardlagen in de diepe ondergrond opgeborgen. Moeder natuur neemt dan de zorg van ons over” , meldt de website van COVRA in fraaie bewoordingen. Maar zo’n heel zorgzaam type is moeder natuur nou ook weer niet, leert de ervaring. Enige voorzorgsmaatregelen lijken dan ook op zijn plaats.
Geschikte lagen?
Een opbergplek moet aan een aantal voorwaarden voldoen. Het belangrijkst is natuurlijk dat hij niet lekt. Hij moet dus uit slecht doorlaatbaar materiaal (dus materiaal met een lage permeabiliteit) bestaan, zowel voor straling als voor water dat verontreinigd zou kunnen raken als het in aanraking komt met het afval. Zout en klei zijn goede kandidaten. En graniet, maar dat is in de Nederlandse ondergrond niet te vinden. Verder moet de laag dik en diep genoeg en moet het gebied stabiel zijn, dus bijvoorbeeld niet regelmatig door aardbevingen worden getroffen.
In Nederland geldt als aanvullende eis dat het afval terugneembaar moet zijn, voor het geval dat de opberglokatie toch niet aan de verwachtingen voldoet, andere oplossingen ontdekt worden of het afval economisch bruikbaar blijkt.
Zout
Opslag in zout kent voor- en nadelen. Zoutlagen hebben een goede isolerende werking: veel olie en gasvoorkomens zijn vele miljoenen jaren in zout bewaard gebleven.
Onder druk verliest zout echter zijn stabiliteit, waardoor veel zoutmijnen na verloop van tijd vervormen en dichtgedrukt worden. Het zout gaat als het ware stromen. Dat geeft een zekere mate van onvoorspelbaarheid, maar heeft als voordeel dat het afval in de loop der tijd volledig omsloten raakt. Hoewel dat laatste voor de terugneembaarheid van het afval juist weer een nadeel vormt.
Bovendien bestaat de kans op het optreden van chemische reacties, zoals enkele jaren geleden bleek uit onderzoek van Professor Den Hartog van het Laboratorium voor Vaste Stof Fysica van de Rijksuniversiteit Groningen.
Door de straling van het radioactieve afval wordt zout gedeeltelijk omgezet in de bestanddelen waaruit het is opgebouwd, natrium en chloride. Als de temperatuur stijgt – bijvoorbeeld door de hitte van het kernafval – kan de omgekeerde reactie gaan optreden. Natrium en chloor vormen dan samen weer zout en daarbij komt energie vrij.
Risico?
Het onderzoek van Den Hartog wordt vaak aangehaald door tegenstanders van de opslag van kernafval in zoutkoepels. De vrijgekomen energie zou explosies kunnen veroorzaken. “De vraag is echter bij welke dosis, type straling en tijdsduur dit proces een risicofactor van belang wordt”, zegt Thomas Palstra, de huidige hoogleraar Vaste Stof Chemie aan dezelfde universiteit. “De mening van Den Hartog was dat dit eerst verder onderzocht moest worden, niet dat opslag onmogelijk zou zijn.”
Leo van de Vate, onderzoeker bij TNO die zich al tientallen jaren in de berging van radioactief afval verdiept, valt hem bij. “De omstandigheden waaronder de proeven in het laboratorium werden uitgevoerd zijn niet te vergelijken met die in een afvalberging in het zout, dat zei Den Hartog zelf destijds ook.”
Overigens is ook onderzocht of er ook zout bestaat dat niet gevoelig is voor stralingsschade. Broomzout bleek een goede kandidaat. “Om het zekere voor het onzekere te nemen kunnen we het afval dus ook nog eens in een extra laag broomzoutgruis verpakken”, aldus Van de Vate.
Een groter nadeel van zout is zijn oplosbaarheid, waardoor zoutlagen kwetsbaar zijn voor water. Zo heeft Duitsland onlangs besloten ruim 100.000 vaten radioactief afval terug te gaan halen uit een stilgelegde zoutmijn in de zoutpijler Asse. In de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw werden hier ruim 100.000 vaten licht- en middenradioactief afval opgeslagen, in de veronderstelling dat het voor tenminste 40.000 jaar veilig opgeborgen zou zijn. Er blijkt echter water de zoutkoepel in te stromen, en het hierdoor gevormde pekel tast de vaten aan.
De Klei van Boom
Het beste alternatief voor zout is klei; in Nederland tenminste, bij gebrek aan graniet. In België bestaan plannen om radioactief afval op te slaan in de zogenaamde Klei van Boom, bij de grens met Noord-Brabant. Dit is een sedimentlaag die uit een mengsel van klei en zand bestaat, en die in België en Nederland is afgezet tijdens het Vroeg-Oligoceen, van ongeveer 34 tot 28 miljoen jaar geleden.
Het Belgische plan is echter omstreden. De vrees bestaat dat de klei gaat scheuren bij de aanleg van de opslagruimte, en uit de laag direct erboven wordt drinkwater gewonnen. Maar wellicht is de situatie in Nederland beter. De Boomse Klei wordt naar het noorden toe dikker en homogener, en bevindt zich op grotere dieptes. En dat zijn belangrijke voordelen.
Vier gebieden
In opdracht van Greenpeace deed het geologisch adviesbureau T&A survey BV uit Amsterdam een eerste inventarisatie naar de eigenschappen van de Boomse Klei in Nederland. De waterdoorlatendheid van het kleipakket neemt af naar het noorden, schrijft T&A-survey.
In vier gebieden in Nederland vormt de klei op een diepte van meer dan 500 meter een laag van minstens 100 meter dik: in Noord-Brabant en het westen van Gelderland (I), in midden Gelderland (II), in de Noordoostpolder (III) en net ten zuiden van Schiermonnikoog (IV).
Natuurlijke aardbevingen deden zich de afgelopen honderd jaar voor in de Noord-Brabantse regio (tientallen) en in midden Gelderland (enkele), en het hoge noorden schudt regelmatig heen en weer sinds daar gas gewonnen wordt. Alleen in de dunbevolkte Noordoostpolder bleef het rustig.
Extra onderzoek
Moeten we nu dus maar vast een diepe kelder gaan aanleggen, bijvoorbeeld ergens tussen Urk en Emmeloord? Nee, zeggen de auteurs van het rapport. Conclusies over de veiligheid van de opslag van kernafval vallen uit deze algemene inventarisatie nog helemaal niet te trekken. Daarvoor is veel meer onderzoek nodig.
“Alleen studeren op zout en klei zal de oplossing echter niet dichterbij brengen”, waarschuwt Van der Vate. De échte problemen zijn maatschappelijk van aard. Nederland is dichtbevolkt, en er is grote tegenstand tegen deze vorm van opbergen. “Veel provincies en gemeenten hebben in hun streek- en bestemmingsplannen zelfs expliciet de voorwaarde staan dat er geen onderzoek naar de opslag van radioactief afval mag worden gedaan”, aldus van der Vate. Toch maar bovengronds laten liggen dan? Of kernenergie inkopen bij Zweden of Frankrijk? Vragen genoeg, zou je zeggen; en niet alleen voor aardwetenschappers!
Zie ook:
- Stralend afval (Kennislinkartikel)
- Kernenergie steeds populairder (Kennislinkartikel)
- Heeft Thorium de toekomst? (Kennislinkartikel)