Het was een drukke zomer voor de Kustwacht. Er waren gevaarlijke muistromingen, dagen met meerdere verdrinkingen, en ook een aantal langdurige vermissingen. Hoe spoor je drenkelingen op? NEMO Kennislink zocht het uit.
Bij het Amelandse Nes raakte in juli een Duits meisje vermist tijdens het zwemmen. Pas na bijna een week werd haar lichaam gevonden in de buurt van een boorplatform. Bij Scheveningen speelde zich twee maanden eerder een drama af, waarbij vijf surfers verdronken in een uitzonderlijk dikke schuimlaag op het water. Het lichaam van een van de surfers werd pas na ruim drie weken gevonden, nadat een eerdere intensieve zoektocht was gestaakt. Het spoelde aan dichtbij de plek waar de surfers in problemen waren gekomen. Deze zomer stonden de kranten vol met verhalen over deze tragedies.
Maar hoe kan een lichaam zo lang spoorloos zijn en dan opeens opduiken? Leo Timmermans stuurt voor de Kustwacht zoekacties aan en weet hoe moeilijk het is om iemand te vinden. “Op een gegeven moment weten we dat de kans dat we iemand levend terugvinden heel klein is, we zoeken dan dus naar een lichaam. Het lastige daarvan is dat deze als het ware in het water gaat zweven, het drijft niet echt maar zinkt ook niet volledig”, zegt hij. “Je weet niet op welke diepte het zit. In combinatie met het feit dat de kracht en richting van de stroming op iedere diepte anders is, maakt het lastig. Een lichaam vinden is moeilijk, veel ingewikkelder dan iets dat drijft of op de bodem ligt.”
Natuurlijk beschikt de Kustwacht over technische hulpmiddelen. Reddingsschepen zijn onder andere uitgerust met sonar dat objecten onder water opspoort met geluidsgolven. Aan wal heeft de organisatie computerprogramma SARIS (Search And Rescue Information System) als wapen. Het geeft op basis van de aanwezige stroming en wind aan in welk gebied iets waarschijnlijk drijft, of waar het vandaan kwam. Maar zelfs met die hulpmiddelen blijkt de zee soms ondoorgrondelijk. Hoe werkt zo’n digitale zoekactie? Wat weten we van de stromingen in zee en hoe kunnen we die kennis verfijnen?
Chaotisch
De zee is per definitie onvoorspelbaar. Erik van Sebille is universitair hoofddocent van de Universiteit Utrecht en doet onderzoek naar hoe drijvend plastic zich verplaatst in zee, en hij geeft een simpel voorbeeld om dit te illusteren. “Neem twee identieke boeien en laat ze pakweg vijftien meter van elkaar los midden op de oceaan. Ondanks die vrijwel identieke beginplek kun je ze na een maand op honderden kilometers van elkaar aantreffen.” Hij vergelijkt het met een schoorsteen waaruit de rook in een steeds bredere pluim uitwaaiert. Dat kun je zien als het groter wordende gebied waarin je een drijvend object in zee terugvindt naarmate de tijd verloopt.
De exacte locatie van de boeien in bovenstaand experiment laat zich per definitie niet voorspellen door het chaotische karakter van de oceaan: turbulentie is maar in beperkte mate te berekenen. En in het geval van een drenkeling of drijvend object is het probleem nóg lastiger. De precieze vorm van een object draagt sterk bij aan de verplaatsing. Ligt iemand op een luchtbed? Draagt iemand een wetsuit? Dat bepaalt hoe diep je in het water ligt en hoeveel wind je boven water vangt. “Op tien centimeter diepte stroomt de zee al anders dan direct aan het oppervlak. Er zijn te veel factoren die van invloed zijn en die we meestal niet precies kennen”, zegt Van Sebille.
Patronen in de stromingen worden in kaart gebracht. Wetenschappers gebruiken daarvoor zogenoemde drifters die in zee drijven, een boei met daaronder een vijftien meter lange ‘sok’ die op verschillende diepte de stroming in kaart brengt. Die informatie geven ze door aan satellieten, samen met de locatie, luchtdruk en temperatuur. Dat is waardevol voor onderzoek naar oceaanstromingen (zie kader ‘Hoe goed kennen we de oceaan?’). Op ieder moment liggen er in de wereldzeeën ongeveer duizend van dit soort drifters. Van Sebille zegt dat wind veruit de belangrijkste factor is die de stroming aan het oppervlak van het water beïnvloedt. De geografie van de bodem bepaalt de grootschalige stroming op de wereld. “De golfstroom, de stroming rond Zuid-Afrika, de Oost-Australische stroom, die zijn er altijd, en die gaan altijd dezelfde kant op”, zegt Van Sebille.
De Kustwacht beschikt over informatie van het gedrag van de Nederlandse wateren, zoals wind en de stroming van de Noord- en Waddenzee. Het SARIS-programma krijgt informatie van het Hydro Meteo Centrum van Rijkswaterstaat. SARIS berekent er het zoekgebied mee, waar de kans het grootst is een drijvend object of een vermist persoon aan te treffen. Hiervoor gebruikt het model onder andere zogeheten Monte Carlosimulaties waarbij een situatie steeds opnieuw wordt doorgerekend met net iets andere begincondities. Het programma helpt ook bij het plannen van de inzet van verschillende eenheden (reddingsboten, vliegtuigen en helikopters) ter plekke en de ‘zoekpatronen’ die ze het beste kunnen volgen.
Overigens zijn die begincondities, zoals de plek waar iemand te water raakte, vaak niet duidelijk. “We hebben echt niet altijd een gps-locatie van waar dit gebeurde. Het kan best zijn dat we horen dat iemand wordt vermist op een schip. Die persoon kan overboord geslagen zijn ergens langs een traject dat honderden kilometers lang is”, zegt Timmermans. “Het programma kan daarmee werken, maar het zoekgebied wordt dan veel groter.”
Voor in problemen geraakte badgasten of surfers wordt het zoekprogramma overigens nauwelijks gebruikt. Het is bedoeld voor een ‘man-over-boord-scenario’ op zee. Timmermans legt uit dat het model stromingen dichtbij de kust niet goed weergeeft. “Het programma houdt zelfs helemaal geen rekening met de kust en dat vertekent het gedrag”, zegt hij. “Wil je een goede voorspelling doen dan moet alles wat van invloed is op de stroming in het model, bijvoorbeeld ook de diepte van het water. Pas wanneer een badgast of surfer voor langere tijd vermist is, zetten wij dit model in. Als dan het vermoeden bestaat dat hij of zij verder de zee op is gedreven.”
Betere voorspellingen
Zijn er betere modellen? Er bestaan in ieder geval alternatieven die andere kustwachten in het buitenland gebruiken. Daar is wel eens over gesproken bij ons, bevestigen Timmersmans en ook Gerard Klok, van het Kustwachtcentrum in Den Helder. “Op dit moment zijn we kritisch op het programma, maar SARIS voldoet. Bovendien zijn onze mensen hiermee bekend, er is veel mee getraind en we hebben hiermee leren werken”, aldus Timmermans. Klok vult aan: “Wij oefenen zes of zeven keer per jaar, onder andere met een drijvende pop. Soms vinden we hem terug buiten het door het programma bepaalde zoekgebied. We maken het gebied van zoekacties daarom expres groter omdat we uit ervaring weten dat het programma vaker een te klein gebied aanwijst.”
Het is zeker mogelijk om betere voorspellingen te doen, zegt professor Sybren Drijfhout, oceanograaf van de Universiteit van Southampton en onderzoeker van het KNMI. Met een fijnmaziger model, dat meer computerkracht en meer actuele informatie over de omstandigheden op zee vergt. Maar zelfs wanneer je ieder vleugje wind, iedere golf, ieder obstakel en iedere zandbank in een model weet te vangen dan heeft Drijfhout er een hard hoofd in wat betreft het voorspellen van de exacte locatie van drenkelingen. “Je moet ook nog gedetailleerde modellen hebben van de bodem van de Noord- en Waddenzee. Die hebben we niet. Op iedere honderd meter of minder moet je de diepte weten. Waar liggen de zandbanken en hoe stromen de getijden daar doorheen? En na een paar dagen ziet de bodem er weer anders uit”, zegt hij. “In theorie kun je dat meten en in het model stoppen, maar het is afschuwelijk kostbaar. Dat gaat heel veel miljoenen kosten. En dan nog weet je: dit model gaat niet perfect zijn.”
Gezond verstand
Het computermodel om drenkelingen op te sporen zien ze bij de Kustwacht vooral als een hulpmiddel. De centrale rol is weggelegd voor de mens en het gezonde verstand. Het programma denkt niet mee over de noodsituatie en verschillende scenario’s die de inzet van de reddingstroepen bepalen. “Stel we vinden een reddingsvlot, en het programma laat zien dat het uit de richting komt van een route voor grote schepen dan kan het best zijn dat daar een jacht is overvaren door een veel grotere schip”, zegt Timmermans. “Dat bedenkt het programma niet voor ons.”
Aspecten zoals de leeftijd van een vermist persoon zitten niet in het model en dat is belangrijk voor de overlevingskansen na een bepaalde tijd. En tijd dringt eigenlijk altijd bij zoekacties. “We zoeken sowieso als eerst op de plek waar de kans het grootst is dat we iemand nog lévend vinden”, zegt Timmermans. “Zo zoeken we expres in een gebied dat past bij het een scenario waarin een vermiste pas relatief kort in het water ligt. De overlevingskansen zijn daar simpelweg hoger.”
Nu de zomer en het recreatieseizoen voorbij is keert de relatieve rust terug bij de Kustwacht. Dit jaar was het merkbaar drukker dan andere jaren. Timmermans vermoedt dat de toegenomen waterrecreatie in eigen land door de coronapandemie een rol speelt. Het zijn voornamelijk recreanten waar de reddingswerkers voor uitrukken. “Met de beroepsvaart hebben wij het niet zo druk”, zegt Timmermans. “Ons ‘seizoen’ begint met dat van de badgasten komend voorjaar weer.”