Naar de content

Vrijheid in Suriname vóór de afschaffing van de slavernij

Recensie ‘Eigendomsstrijd. De geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname’

Een tekening uit 1860 van woningen van tot slaaf gemaakten op een Surinaamse plantage.
Een tekening uit 1860 van woningen van tot slaaf gemaakten op een Surinaamse plantage.
Rijksmuseum, Publiek domein

Geschiedenisboeken over het slavernijverleden in Suriname gaan meestal over de plantages. Historicus Karwan Fatah-Black onderzocht daarentegen de stad Paramaribo. Vrij onbekend is dat hier, ver voor de afschaffing van de slavernij in 1863, een steeds groter wordende gemeenschap van vrije Afro-Surinamers ontstond.

21 januari 2019

Dat de plantages een grote rol spelen in de Surinaamse geschiedenis is niet meer dan logisch. De hele economie draaide eeuwenlang om de plantageproductie. En de tot slaaf gemaakte Afrikanen hielden deze economie draaiende. Zij maakten het overgrote deel van de bevolking uit maar werden niet zo gezien: slaven waren geen rechtspersoon maar eigendom. Bezit kun je niet vermoorden of verkrachten; daar kun je mee doen wat je wilt.

Een enkele keer werden slaven vrijgelaten, maar er waren ook andere wegen naar vrijheid. Deze vrije Afro-Surinamers vestigden zich op stukjes grond aan de rand van Paramaribo, tussen de plantages en de stad in. Het boek Eigendomsstrijd gaat over hen en hoe zij binnen de koloniale samenleving een eigen leven wisten op te bouwen.

Historicus Karwan Fatah-Black (Universiteit Leiden) toont aan hoe deze kleine gemeenschap uitgroeide tot een bastion van vrije Afro-Surinamers: rond 1800, dus ver voor de afschaffing van de slavernij in 1863, was de helft van de vrije bevolking in Suriname zwart. Deze mensen en hun wegen naar vrijheid hebben nooit veel aandacht gekregen van geschiedenisschrijvers, tot nu toe.

Romeinse wetgeving

Het boek gaat niet over het leven op de plantages, maar begint hier wel. De auteur legt uit hoe plantagedirecteuren de tot slaaf gemaakten zover kregen dat ze zich in hun lot berustten. Dag in, dag uit en door middel van geweld, intimidatie en kleinering maakten zij hun slaven duidelijk dat ze minderwaardig en rechteloos waren. Maar om te zorgen dat slaven hoop hielden en iets te verliezen hadden, stelden eigenaren vrijheid in het vooruitzicht bij gehoorzaamheid en loyaliteit.

De wetten in Suriname die deze vrijlating regelden, waren gestoeld op de wetgeving uit het antieke Rome, aangezien de eigentijdse Nederlandse wet slavernij verbood. Het vrijlaten van een slaaf heette manumissie, naar de Latijnse woorden manu (hand) en missie (zenden). Uiteindelijk zou slechts een enkeling op deze manier de vrijheid krijgen van zijn witte eigenaar: in de jaren 1760, na honderd jaar slavernij, bestond de vrije niet-witte bevolking in Suriname uit niet meer dan driehonderd mensen, tegenover vijftigduizend slaven en tweeduizend witte eigenaren.

Honderd jaar later was de vrije Afro-Surinaamse gemeenschap uitgegroeid naar 15.000 mensen (waar nog eens 34.000 vrijgelatenen zouden bijkomen na de afschaffing van de slavernij). In die eeuw was er dus veel gebeurd en dit had niets te maken met plantagedirecteuren die hun hand over hun hart streken, integendeel. De auteur laat aan de hand van de bronnen zien dat het de slaaf gemaakten zelf waren die andere wegen naar de vrijheid vonden en er vervolgens alles aan deden om hun familie en vrienden in slavernij vrij te kopen.

Fatah-Black behandelt per hoofdstuk een andere manier naar vrijheid dan vrijlating. Hij doet dit aan de hand van citaten uit originele bronnen, zoals brieven, gerechtsdossiers en andere archiefstukken. Dit is niet makkelijk aangezien de vrijgemaakte slaven bijna nooit eigen geschriften hebben nagelaten. Fatah-Black vond slechts fragmenten van hun leven door de enkele keer dat ze in een geschreven archief voorkwamen. Die fragmenten werden bovendien meestal opgetekend door de klerken van de koloniale elite en niet door de mensen zelf.

Marrondorp in Suriname, 1896

Rijksmuseum, Publiek domein

Verraders

Vrijheid moest verdiend worden of met enorme risico’s afgedwongen. Met name mannelijke tot slaaf gemaakten vluchtten nog wel eens weg van de plantages maar op hen werd fanatiek jacht gemaakt. Ze vestigden zich in het oerwoud, wanneer ze uit de handen van de slavenjagers wisten te blijven. Hun nabestaanden worden nog steeds marrons genoemd en vormen eigen gemeenschappen. Vooral in de achttiende eeuw voerden de marrons regelmatig gewapende overvallen uit op plantages, om anderen te bevrijden en om spullen te stelen.

Een andere weg naar vrijheid vonden de mannen in de haven van Paramaribo. Hier had de rechtelijke macht vaak het nakijken: de auteur vond in de bronnen dat onvrije mensen zich hier maanden konden schuilhouden voordat ze werden ontdekt. Smokkelkroegen fungeerden als onderduikadres voor voortvluchtigen en zwart en wit, vrij en onvrij zaten hier bij elkaar hun bier te drinken. Aanmerende kapiteins hadden vaak nieuwe werkhanden nodig om die van overleden matrozen te vervangen. Het maakte hen niet uit als de aanmonsterende mannen gevluchte slaaf gemaakten waren. Ook gebeurde het regelmatig dat een voortvluchtige zich verstopte aan dek en eenmaal op zee te voorschijn kwam, volgens scheepsjournalen.

Militaire dienst was ook een pad naar de vrijheid. De Redi Musu, oftewel de rode mutsen, waren slaven die voor de koloniale overheid vochten. Zij vochten dus ook tegen in opstand gekomen of gevluchte slaven en hierdoor worden ze nog steeds als landverraders gezien. Onterecht volgens Fatah-Black en hij toont aan dat deze militairen mede aan de basis stonden van de vrije Afro-Surinaamse gemeenschap. Zij kregen na hun dienstjaren namelijk niet alleen hun vrijheid maar ook een stukje land in eigendom. Zo kwam er steeds meer grond in Afro-Surinaamse handen.

Vrije kinderen

De belangrijkste en meest onderbelichte rol in de vroege vrije gemeenschap speelden de slaaf-gemaakte vrouwen. Voor hen was het concubinaat een veel voorkomende manier van het verkrijgen van vrijheid: voor hun kinderen en soms ook voor zichzelf. De auteur zegt er gelijk bij dat dit allesbehalve een prettige optie was: ‘Door als concubines met eigenaren te leven konden zij geestelijk en lichamelijk zwaar beschadigd raken. Maar de offers die zij brachten zorgden ervoor dat hun kinderen kans op een vrij leven kregen’.

De vrijgelaten concubines maakten lange tijd de meerderheid uit van alle vrijgelatenen en wanneer de plantagedirecteuren hun kinderen erkenden, stegen die op de sociale ladder. Dit gold meestal niet voor de vrouwen zelf en daarnaast dreef het concubinaat ook nog eens een wig tussen haar en de rest van de slaaf-gemaakten.

Om in hun toekomst te investeren, kochten vrije vrouwen grond, iets wat relatief makkelijk was. De bescherming van de eigendomsrechten zorgde er namelijk voor dat vrijen zich konden vestigen, ondanks alle andere vormen van uitsluiting en discriminatie door de witte Surinamers. Zo ontstond er een vrije groep zwarten en hun nakomelingen die vanaf 1750 steeds meer grond aan de rand van het centrum van Paramaribo in handen kreeg. Op deze manier vormden met name vrouwen het stevige fundament van de vrije Afro-Surinaamse gemeenschap in Paramaribo.

De Maagdenstraat in Paramaribo omstreeks eind-19e eeuw.

Tropenmuseum, CC BY-SA 3.0

Familie vrijkopen

Bij de afschaffing van de slavernij denk je als lezer dat de meeste mensen in 1863 vrijkwamen, maar niets is minder waar, zo toont Fatah-Black aan. In de laatste decennia voor de afschaffing holde de slavernij zichzelf steeds verder uit doordat het aantal vrijen steeds sneller toenam. Vrijgelatenen hielpen familie en vrienden die nog in slavernij leefden om vrij te worden, bijvoorbeeld door ze te kopen. Niet-witte eigenaren begonnen de witte eigenaren te verdringen als belangrijke vrijlaters van slaven.

In 1846 bestond de vrije zwarte bevolking van Paramaribo uit 5665 personen. Er waren nog steeds 5326 slaaf-gemaakten in de stad en daarnaast 1965 geregistreerde blanken. De meeste van de vrije niet-witte bevolking woonden in een wijk bij elkaar. Armoede was hier een groeiend probleem in de stad omdat de economie op plantageproductie was gestoeld. Voor de vrije zwarten was weinig werk. Na de afschaffing van de slavernij werd het nog moeilijker om een betekenisvol leven op te bouwen, volgens Fatah-Black, vanwege de economische malaise en de moeilijker toegankelijke grondmarkt. ‘Het was niet alleen, niet eens in de eerste plaats, de erfenis van de slavernij, maar het verlies van wat er al tijdens de periode van slavernij was opgebouwd, dat pijn deed’.

‘Zwart beest’

De auteur vertelt ook aan de hand van voorbeelden uit archiefstukken hoe deze steeds groter groeiende vrije gemeenschap leefde, voor de afschaffing van de slavernij. De slaaf-gemaakten ontwikkelde al vanaf het begin hun eigen cultuur in Suriname, die los stond van die van de vrije, witte koloniale elite. De plantagedirecteuren waren tegen kerstening en legden hun taal en religie niet op aan hun slaven, maar onderscheidden zich hier juist mee. Bij manumissie was godsdienstonderwijs echter verplicht, hoewel plantagedirecteuren zich daar pas na 1830 iets van aan gingen trekken.

In de stad was er meer ruimte om zelfstandig tot de kerk toe te treden. Hier speelden christelijke en joodse geloofsgemeenschappen een belangrijke rol in de vrijgemaakte gemeenschap. De armenzorg speelde hierbij ook een rol, aangezien vrijgelatenen geen steun kregen van de stedelijke armenzorg. Maar ook slaven in de stad traden toe tot de kerk: in 1830 was 90 procent van de bekeerde slaven inwoner van Paramaribo. Deze kinderen Gods werden niet als gelijken gezien, waarover Fatah-Black een schrijnend voorbeeld geeft uit de gerechtsdossiers:

‘Na het overlijden van Isabella’s eigenaar hadden andere plantage-eigenaren haar willen dwingen om in ontucht te leven, zo vertelde zij. Toen ze dit weigerde scholden ze haar uit voor zwart beest. De planters ontkenden te hebben aangedrongen op het concubinaat of seks met Isabella. Ze ontkenden echter niet het vervolg van het verhaal. Ze hadden haar inderdaad uit de kerk verbannen. Dat Isabella gedoopt was zou volgens de geloofsgenoten niet helpen, de hemel was voor geen zwarte gemaakt, die waren allen des duivels, die moesten werken en tot hun planters tot plezier zijn.’

Aanwinst

De geschiedenis van de Nederlandse slavernij is nog steeds gekleurd door onderzoek naar plantageslavernij, naar Amerikaans voorbeeld. Het bestaan van een vrije Afro-Surinaamse gemeenschap in Paramaribo ten tijde van de slavernij was voor mij, en waarschijnlijk voor veel andere lezers, onbekend. Nu blijkt dat juist in de stad deze gemeenschap vorm kreeg doordat zij grond kocht en huizen bouwde voor zichzelf en haar nakomelingen en wel lang voor de officiële afschaffing van de slavernij.

Een goed leesbaar boek over de geschiedenis van slavernij in Suriname en met name Paramaribo is dan ook een aanwinst en zeer verhelderend. Soms is het boek wat opsommerig, doordat de auteur meerdere legaten achter elkaar bespreekt en als voorbeelden gebruikt om zijn punt te maken. De auteur maakt echter van de meeste bronnen, zoals verklaringen aan de rechtbank, mooie verhalen waarmee het boek aaneengeregen is.

Bron

Karwan Fatah-Black, Eigdendomsstrijd. De geschiedenis van slavernij en emancipatie in Suriname (Ambo|Anthos uitgevers, 2018)
ISBN: 9789026339318| Paperback
Meer informatie op de website van uitgeverij ambo anthos

ReactiesReageer