Nederlanders kregen steeds meer te besteden en extreme armoede verdween tussen 1850 en 2010. Maar daaraan hing een prijskaartje, want met de duurzaamheid gaat het steeds minder goed, laat het boek ‘De kwetsbare welvaart van Nederland’ zien. Daarom roepen de auteurs op tot een circulaire economie.
De periode rond 1960 vormt een kantelpunt in de geschiedenis van Nederland, zo analyseren vier wetenschappers in het boek ‘De kwetsbare welvaart van Nederland’. Er waren genoeg grondstoffen beschikbaar om spullen te maken en huizen te verwarmen, de welvaart nam flink toe en de bittere armoede verdween. Nederlanders hadden fatsoenlijke woningen en genoeg te eten. “Historisch gezien was het een soort paradijs”, zegt emeritus hoogleraar techniekgeschiedenis Harry Lintsen van de TU Eindhoven, een van de auteurs van het boek.
In ‘De kwetsbare welvaart van Nederland’ onderzoeken de wetenschappers de welvaart en duurzaamheid van Nederland tussen 1850 en 2010. Lintsen: “We laten zien dat in die periode de gehele bevolking, ongeacht leeftijd, geslacht, zwak of sterk boven het bestaansminimum werd uitgetild.”
Dat is an sich geen nieuw inzicht, maar de wetenschappers tonen ook hoe dit precies gebeurde en dat de toegenomen welvaart het milieu nog niet te zwaar belast. Ze onderbouwen hun conclusie met veel cijfers en grafieken. Daarnaast roepen ze op tot het ontwikkelen van een circulaire economie. Een interview met Harry Lintsen over extreme armoede, massaconsumptie en de huidige levensstijl.
Waarom waren de jaren zestig zo bijzonder? Ik denk niet dat veel mensen het tegenwoordig als een ‘paradijs’ zouden zien. We waren toen nog veel tijd kwijt met rottige, huishoudelijke klusjes en reizen ging aanzienlijk trager, om maar een paar dingen te noemen.
“Als je vanuit nu kijkt, was het leven toen uiterst degelijk en sober. Maar vanuit 1850 bezien is het wel degelijk een paradijs. Toen was er nog extreme armoede. Binnen honderd jaar werd dat opgelost in Nederland. Als je daarnaar kijkt is dat zeer bijzonder.”
“Maar er was nog meer aan de hand. De dijken werden in deze tijd verbeterd, er was volkshuisvesting, zodat iedereen een fatsoenlijk dak boven het hoofd had. Bovendien was er stromend water en een aansluiting op de riolering. Ook waren er nog meer dan voldoende fossiele grondstoffen, zodat er veel energie was om huizen te verwarmen en spullen te maken. We verdienden hier zelfs veel geld mee op de internationale handelsmarkt. Dat hielp mee om het welvaartsniveau van Nederland nog verder omhoog te krijgen.”
En het leek er toen niet op dat die fossiele brandstoffen snel uitgeput zouden raken?
“Nee, en ook de druk op het natuurlijk kapitaal was beperkt. Wij laten via grafieken zien dat de CO2-uitstoot onder de huidige norm blijft. Datzelfde geldt voor kunstmest en zwaveldioxide. Het is wat lastiger in te schatten hoe de biodiversiteit er precies voorstond, omdat er niet genoeg gegevens zijn. Maar wij menen dat ook die redelijk was. De vogelsoorten floreerden bijvoorbeeld. Al was de zalm inmiddels al wel uit de Rijn verdwenen.”
Wat gebeurde daarna?
“De economie moderniseerde en massaconsumptie kwam op. Mensen kochten steeds meer spullen. Je ziet meer elektrische apparaten in huis, zoals een wasmachine en strijkijzer. Ook de landbouw veranderde flink. Voor de oorlog waren er veel kleine boeren. Dit had een groot voordeel voor de biodiversiteit, want land werd afgebakend door heggetjes en bosschages. Een walhalla voor insecten, vogels en kleine zoogdieren. Na 1960 is er veel meer grootschaligheid. Kleine boeren behoren tot het verleden. Meer grond wordt ontgonnen en dat gaat ten koste van de natuur. Heggen, sloten en bosschages verdwijnen. De Europese markt wordt opengegooid en er ontstaat een nieuwe fase van de globalisering.”
“Bovendien is er een opmars van de industrie in Nederland. Daar zet de overheid op in door petrochemische- en aluminiumbedrijven naar Nederland te lokken. En dan wordt in deze tijd ook nog aardgas gevonden in Groningen; dat is er plots in overvloed. Nederland werd een fossiel luilekkerland en lag aan het aardgasnet.”
In het boek laten de auteurs zien dat in de jaren zeventig en tachtig de welvaart toeneemt, maar dat dit ten koste gaat van de duurzaamheid. Heidegebieden verdwijnen, er komt smogvorming in grote steden en in Limburg wordt op zo’n grote schaal grind gewonnen dat het landschap fors verandert. Hierop komt ook weer een reactie. Milieuverenigingen ontstaan, de club van Rome luidt de noodklok over de nadelige gevolgen van de economische groei voor het milieu. Kortom, de perceptie verandert en het ‘fossiele luilekkerland’ komt ten einde.
Jullie roepen nu in het boek op tot een circulaire economie, waarbij de producten die we gebruiken steeds weer hergebruikt kunnen worden, zodat afval verleden tijd is. Is het niet ongelooflijk lastig om dit te realiseren?
“Tussen 1850 en 1960 is extreme armoede in Nederland uitgebannen. Dat leek destijds een onmogelijke opgave, maar het is in honderd jaar tijd toch gelukt. Als we nu dezelfde honderd jaar nemen om een circulaire economie op te zetten, moet het mogelijk zijn. Natuurlijk moet er dan hard gewerkt worden, maar het kan wel. Neem de energievoorziening. Sinds 1970 zijn we bezig met energieneutrale huizen, windturbines en zonneboilers. We zijn nu vijftig jaar verder, er liggen allerlei uitvindingen en er zijn talrijke opties. Daar kunnen we verder op voortbouwen. Natuurlijk blijft olie ook aantrekkelijk, zeker nog tot 2050, maar we werken nu al aan alternatieven.”
Hoe kijkt u naar het dichtdraaien van de gaskraan in Groningen?
“Dat is een groot geluk. Doordat de gaskraan in Groningen dichtgaat, komt de ontwikkeling van hernieuwbare energie in een stroomversnelling. Dat geeft een noodzakelijke duw in de rug. Hernieuwbare energie heeft nu het momentum. Toen ruim een eeuw geleden de woningwet kwam, werd besloten dat alle huizen toegang tot drinkwater en het riool kregen. Dat was heel belangrijk. Wiebes kan nu besluiten om ieder huis energieneutraal te maken. Daar moet dan subsidie voor komen, maar dan mag je zelf bepalen hoe je dat doet. Bijvoorbeeld via aardwarmte, windmolens of zonnepanelen op het dak. Dan kunnen we overal smartgrids aanleggen en mogen huizen ook energie aan het net leveren aan het net. Wanneer de zon schijnt en jij hebt zonnepanelen, dan léver je energie in plaats van dat je het afneemt.”
Dat klinkt heel mooi, maar het zal toch moeilijk zijn om dit in te voeren. Ons huidige elektriciteitsnet is er niet op berekend dat huishoudens massaal elektriciteit terug kunnen leveren. Dat betekent dat we flinke aanpassingen moeten doen aan het huidige elektriciteitsnet. Bovendien is berekend dat hernieuwbare energie leveren aan het net tot dertig procent prima gaat, maar dat daarboven grote problemen ontstaan, omdat het net daar niet op is ontworpen. Hoe lossen we dat dan op?
“Daar weet ik het fijne niet van. Ik kan dit niet uitwerken op dat niveau. Maar je moet op een grotere schaal durven denken. Wij zijn nu zo’n tien jaar bezig met onderzoek naar smartgrids. Hoever zijn we over twintig jaar? Dan hebben we flinke stappen gemaakt. Wij maken in het boek onderscheid tussen de korte en de lange termijn. Het laaghangend fruit kan je nu al pakken en andere onderwerpen zijn misschien lastiger te realiseren en die voer je pas rond 2050 in. Daar vallen de smart grids dan bijvoorbeeld onder.”
Ik vraag me bij de ontwikkeling van smartgrids ook af hoeveel het kost als we het elektriciteitsnet daarop aan moeten passen.
“Historisch gezien is dat het laatste probleem dat we hebben. In 1850 waren we een vrij arm land vergeleken met nu. We zijn in Nederland momenteel ontzettend welvarend. We hebben kennis en geld.”
Hoe zorg je er concreet voor dat er een circulaire economie komt?
“De overheid moet duidelijk de kaders aangeven. Neem het energieneutraal wonen, dat ik al noemde. Stel, de overheid schrijft voor dat ieder huis energieneutraal moet zijn. Dan mag je zelf bepalen hoe je dat doet en welke technologie je gebruikt. Ga je extra goed isoleren in combinatie met zonnepanelen of kies je voor een windmolen en aardwarmte? Dat maakt dan niet uit.”
“Ik begrijp dat er nu paniek is bij Economische Zaken omdat we stoppen met het winnen van aardgas in Groningen. Dat is een bizarre situatie. We wisten toch dat dit vroeg of laat zou gebeuren? De overheid is de centrale actor, hun rol is heel belangrijk als regisseur, gebruiker en wetgever en heeft heel veel financieel middelen. Maar een verandering gaat hoe dan ook pijn doen.”
Hoe bedoelt u dat? Voelen we dat vooral in onze portemonnee?
“Nee, dat hoeft helemaal niet. Neem de discussie rond de Oostvaardersplassen. Het debat gaat erom hoe we met natuur en dieren omgaan. In wezen worden nu nieuwe normen neergezet. Er zijn verschillende perspectieven. Dat heeft niet te maken met geld, maar wel met emoties, strijdbaarheid en andere waarden. Ook zo’n discussie rond hoe we met de natuur omgaan, speelt een belangrijke rol binnen de circulaire economie, die gaat immers ook over de biodiversiteit.”
“Het gaat ook om het aanpassen van je levensstijl. Ik weet hoe lastig dat is. Ik ben opgevoed met dat je elke dag een stukje vlees at en omdat wij katholiek waren aten we op vrijdag vis. In de jaren zeventig hadden we een jong gezin en zijn mijn vrouw en ik vegetarisch gaan koken. Daarvoor hebben we cursussen gevolgd, zodat je met noten en kaas toch voedzaam eet. Toch vielen we, toen de kinderen uit huis gingen, weer terug in een oud patroon. Daar is een soort historische gevangenschap. Ik heb nu debatten over vlees eten binnen de familie. Ik vertel dit verhaal om te laten zien, dat veranderingen soms moeizaam gaan. Maar als we naar langere periodes kijken, is er heel veel mogelijk. Dat zie je wel aan de ontwikkeling in Nederland tussen 1850 en 2010.”