De ideeën van Darwin kwamen niet zomaar uit de lucht vallen. Ver voor en ook in zijn tijd waren er al verscheidene denkers die zich met het ontstaan en de ontwikkeling van leven bezighielden.
Natuurlijke theologie
Charles Darwin leefde tussen 1809 en 1882. In die tijd hing een grote meerderheid van de westerse bevolking de natuurlijke theologie aan. Die leer gaat er vanuit dat zowel het heelal als het leven gemaakt zijn door een Schepper en dat de aarde slechts enkele duizenden jaren oud is. Volgens de natuurlijke theologie zijn levensvormen onveranderlijk en kunnen soorten niet uitsterven.
↑ terug naar boven ↑
De Verlichting
Halverwege de zestiende eeuw begon deze theorie echter al barstjes te vertonen. De Fransman George Cuvier ontdekte aan het eind van de 16e eeuw dat de geschiedenis van het leven vastligt in fossiele afdrukken. Ook zag hij dat fossielen diep in de bodem minder lijken op moderne soorten dan fossielen aan de oppervlakte. Cuvier trok hieruit de conclusie dat soorten wel degelijk kunnen uitsterven. De Schotse geologen James Hutton en Charles Lyell ontdekten in dezelfde periode dat de aarde gevormd is door natuurlijke processen en verandert door continue, langzame acties en niet door plotselinge gebeurtenissen. De aarde moet dan ook veel ouder zijn dan duizenden jaren. Bovendien kunnen zulke langzame processen op de lange termijn grote veranderingen teweeg brengen.
Tussen 1749 en 1788 publiceerde de Fransman Comte de Buffon een 35-delige reeks over de natuur. Hierin stelde hij voor het eerst evolutionaire vragen en probeerde deze ook onder de aandacht te brengen in de wetenschappelijke wereld. Begin 1800 kwamen Jean-Baptiste de Lamarck en zijn collega Étienne Geoffroy Saint-Hilaire tot de conclusie dat er overeenstemming is in het bouwplan van verschillende organismen. Ook stelden zijn dat individuen tijdens hun leven eigenschappen kunnen verwerven die zij doorgeven aan de volgende generatie. Lamarck dacht dat dit ging via een verandering in het gedrag en Saint-Hilaire wees op de invloed van de omgeving.
↑ terug naar boven ↑
Van 1831 tot 1836 zeilde Darwin met het schip de Beagle de wereld rond en verzamelde hij onderweg allerlei planten- en diersoorten. In de jaren daarna werkte de Britse botanist (en vriend van Darwin) Joseph Dalton Hooker aan de classificatie van plantensoorten uit Zuid-Afrika en van de Galápagos eilanden die de bioloog tijdens zijn reis had verzameld. Darwin formuleerde naar aanleiding van zijn verzameling en andere gegevens een theorie over evolutie en natuurlijke selectie.
Origin of Species
In 1858 ontving hij een manuscript van Alfred Russel Wallace, waarin de evolutie van soorten door druk uit de omgeving beschreven stond. Hooker zorgde ervoor dat het manuscript van Wallace samen met aantekeningen en een brief van Darwin terecht kwam bij de Linnean Society. Later dat jaar publiceerde deze organisatie On the tendency of species to form varieties, een gezamenlijke presentatie van het werk van Wallace en Darwin. In navolging hierop versnelde Darwin de publicatie van zijn uiteindelijke meesterwerk On The Origin of Species by Means of Natural Selection, or the Preservation of Favoured Races in the Struggle for Life, kortweg bekend als The Origin of Species.