De één kan niet in slaap komen, de ander wordt te vroeg wakker, maar dat is niet wat slapelozen van elkaar onderscheidt. Duidelijke types komen wél naar voren als je kijkt naar karaktereigenschappen, concluderen wetenschappers van het Nederlands Herseninstituut.
Slapeloosheid is ongrijpbaar. Behandelingen die voor de één werken, doen dat bij de ander niet. Onderzoekers denken daarom dat er verschillende soorten zijn van slapeloosheid, een psychische stoornis waar tien procent van de bevolking mee kampt. De vraag is alleen hoe je ze van elkaar onderscheidt.
Onder leiding van slaaponderzoeker Eus van Someren maakten promovendus Tessa Blanken en haar collega’s van het Nederlands Herseninstituut een indeling op basis van karaktereigenschappen. Vijf duidelijke subtypen van slapeloosheid kwamen bovendrijven, beschrijven ze deze week in The Lancet Psychiatry. De indeling is robuust: jaren later behoren bijna negen van de tien patiënten nog steeds tot dezelfde groep.
Karaktereigenschappen
Blanken gebruikte gegevens van 4322 Nederlandse goede en slechte slapers die als vrijwilliger staan ingeschreven in het Nederlands Slaap Register. Ongeveer de helft had een werkelijke slaapstoornis, de andere helft diende als controlegroep. Iedereen vulde online meerdere vragenlijsten in over hun slaap, persoonlijkheid, levensgebeurtenissen en algehele gezondheid.
“We wilden typen slapeloosheid vinden die stabiel blijven over de jaren”, licht Blanken toe. Eerder probeerden onderzoekers de aandoening in te delen op slaapklachten. Mensen die slecht inslapen werden bijvoorbeeld onderscheiden van mensen die ‘s ochtends vroeg wakker worden of slecht doorslapen. Op zich lijkt dat een logische indeling, maar in de praktijk werkt het niet. Slaapklachten zijn niet stabiel, liet een Duitse studie al zien in 1994. Na vier maanden bleek tweederde van de deelnemende slapelozen ineens een andere slaapklacht te rapporteren.
“Van de 26 door ons geteste karaktereigenschappen weten we dat ze een biologische basis hebben, omdat ze in eerder onderzoek gelinkt zijn aan bepaalde hersengebieden of -activiteit”, legt de promovendus uit. “We gaan ervanuit dat eigenschappen die in het brein verankerd liggen niet snel veranderen.”
Vijf profielen
Uit de analyse van alle gegevens kwamen vijf duidelijke karakterprofielen naar boven onder de slapelozen, die in de controlegroep niet voorkwamen. Type 1 scoort hoog op allerlei ‘lastige’ eigenschappen, zoals somberheid, neurose en hyperactiviteit. Typen 2 en 3 hebben beide hier minder last van, maar verschillen op ervaring van geluk. Type 2 scoort hoog op positieve emoties, terwijl type 3 aangeeft weinig geluk te ervaren. Tot slot lijken type 4 en 5 qua eigenschappen het meest op ‘goede slapers’, volgens Blanken. Alleen reageert type 4 met zijn slaap heftig op levensgebeurtenissen (zoals een scheiding of ontslag). Lang na zo’n gebeurtenis blijft de slaap verstoord. Type 5 ten slotte reageert qua slaap vrijwel niet op iets belangrijks.
Bijna vijf jaar later vulden de deelnemers met een slaapstoornis de vragenlijsten nog een keer in. Verreweg de meesten vielen nog in dezelfde categorie. Bij een kleinere, tweede groep deelnemers van het Nederlands Slaap Register vonden de onderzoekers bovendien dezelfde combinaties van karaktereigenschappen terug.
De profielen zijn niet gelinkt aan een bepaalde slaapklacht. Het is dus niet zo dat type 1 vooral moeheid rapporteert en type 2 moeite met inslapen. Mensen kunnen precies dezelfde klachten hebben, maar tot een ander type behoren. Blanken: “Waarschijnlijk heeft elk type slapeloosheid een andere onderliggende oorzaak die tot dezelfde symptomen kan leiden.”
Gepersonaliseerde behandeling
De vijf profielen lijken werkzaam in de praktijk. In een aantal extra studies keek Blanken of de types verschillen in hun reactie op cognitieve gedragstherapie en slaapmiddelen. Slapelozen vulden online in wat het effect was op hun slaap en vermoeidheid. “Voor beide behandelingen vonden we dat het ene type er beter op reageert dan het andere type”, zegt Blanken. “Mogelijk kunnen we de indeling in karaktertypes dus gebruiken om een passende behandeling te vinden, maar dat moeten we nog verder uitzoeken.”
In het artikel verkennen de auteurs vast hoe dat eruit kan zien. Mediteren tempert bijvoorbeeld de opwinding voor het slapengaan; wat geschikt kan zijn voor de mensen met slapeloosheidtype 1, 2 en 3. Mensen met type 3 en 5 hebben wellicht wat aan een therapie gericht op het stimuleren van positieve emoties, omdat zij minder plezier ervaren. Slaapproblemen die samenhangen met nare gebeurtenissen in de kindertijd, zoals deelnemers met type 1 en 4 laten zien, hebben waarschijnlijk vooral baat bij traumatherapie.
Depressie
Deze studie heeft laten zien dat het mogelijk is om verschillende typen slapeloosheid vast te stellen, schrijft slaapwetenschapper Tsuyoshi Kitajima van de Fujita Health University School of Medicine in Japan in een begeleidend commentaar. Hij sluit echter niet uit dat we in de toekomst met andere methoden weer andere types vinden. De Amsterdamse onderzoekers beamen dat er misschien nog wel meer dan vijf profielen zijn.
Verder wijst Blanken op het belang van een robuuste indeling voor het voorkomen van depressies, aangezien slapeloosheid daar een grote risicofactor voor is. Mensen met type 1 hebben zes keer vaker depressie (54 procent) dan deelnemers met type 4 (acht procent). “Als je iemand succesvol behandelt voor slaapproblemen, kan dat misschien depressie voorkomen”, aldus Blanken. Met haar collega’s is ze inmiddels een studie gestart om uit alle slapelozen de mensen met een hoog risico op depressie te selecteren voor preventie-onderzoek.