Begin deze zomer promoveerde Taaltalent Shruti Ullas op haar onderzoek naar hoe ons brein went aan uitspraakvariatie. Niet traditioneel in de statige aula van de Universiteit Maastricht, maar gewoon thuis, via Zoom. Met NEMO Kennislink blikt ze terug op haar promotie.
Op mijn beeldscherm zag ze er opvallend ontspannen uit tijdens haar promotie, maar Shruti Ullas verzekert me dat ze erg zenuwachtig was. “Ik kan me niet eens meer alles goed herinneren, het is een grote waas”, vertelt ze. “Maar volgens mij ging het wel goed. Het scheelde dat ik niet in dezelfde ruimte zat als de hoogleraren. Via een scherm zijn ze toch minder intimiderend dan in het echt.”
Een promotie is doorgaans een plechtige aangelegenheid in een statige aula met hoogleraren in toga en veel ceremonieel vertoon. Na jaren onderzoek verdedigt de promovendus ten overstaan van familie, vrienden en collega’s zijn proefschrift, waarna hij de felbegeerde bul in ontvangst mag nemen en voortaan de doctorstitel mag gebruiken. Maar vanwege corona zijn deze openbare bijeenkomsten momenteel niet mogelijk. “Ik mocht kiezen: uitstellen of online”, vertelt Ullas, die haar promotie-onderzoek aan de Universiteit Maastricht uitvoerde. “Niemand weet wanneer het wel weer kan, dus ik koos voor online.” Bijkomend voordeel was dat ook verre familieleden uit Amerika zo konden meekijken hoe ze haar onderzoeksproject officieel afrondde.
Wennen aan een uitspraak
De afgelopen zes jaar onderzocht Ullas hoe hersenen wennen aan een specifieke uitspraak. Iedereen spreekt klanken op zijn eigen manier uit. Ondanks die onderlinge minuscule variaties in uitspraak kost het ons geen moeite om daar steeds dezelfde klanken in te herkennen. Soms is het misschien even wennen, bijvoorbeeld bij een onbekend accent, maar doorgaans heb je niet eens door dat je brein zich hieraan razendsnel aanpast.
In haar onderzoek richtte Ullas zich specifiek op het waarnemen van de p en de t. Voor elke proefpersoon stelde ze vast welke klank voor diegene precies in het midden van deze twee klanken lag. Die met de computer geproduceerde middenklank plakte ze in woorden, waarna ze keek wanneer de proefpersoon de klank waarnam als een p, en wanneer als een t.
Daarbij speelden verschillende factoren een rol. Ten eerste wat je ziet: als je de middenklank hoort, terwijl je ziet dat de spreker beide lippen op elkaar drukt, hoor je een p. En geen t, waarbij de lippen elkaar niet raken. Daarnaast helpt ook je taalkennis een handje mee. Hoor je de middenklank aan het eind van ‘walnoo-’, dan hoor je eerder een t dan als je de klank hoort in ‘lokroe-’.
Twee hulplijnen
“Tijdens mijn promotie stelden de hoogleraren goede vragen over het hoofdstuk in mijn proefschrift waarin de waarneming van proefpersonen zowel wordt gestuurd door wat ze zien als door hun woordenschat”, vertelt Ullas. “Je zou verwachten dat twee van zulke hulplijnen de gewenning aan een bepaalde uitspraak vergemakkelijken, maar dat bleek niet het geval. De combinatie werkte net zo goed als alleen de visuele informatie.”
Blijkbaar heeft de visuele informatie veel invloed, concludeert ze. “Maar het kan ook voortkomen uit de opzet van het experiment. De p en de t verschillen visueel duidelijk van elkaar. Bij andere klankduo’s, zoals de t en de k, is dat minder duidelijk en dan heb je misschien minder aan die aanwijzing.”
Tegelijk vervliegt het effect van de visuele informatie ook snel, zag Ullas aan de hersenscans die ze van de proefpersonen maakte tijdens en na het experiment. “Het beeld stuurt onmiddellijk de waarneming, maar dat effect beklijft niet als je de klank later opnieuw hoort. De invloed van de woordenschat was weliswaar maar klein, maar werd gedurende het experiment wel steeds sterker. Een dag later zag je dat effect nog steeds als proefpersonen de klank hoorden.”
Onzeker bestaan
Hoewel haar onderzoek nu is afgerond, had Ullas zich zo nog een paar jaar met het onderwerp kunnen bezighouden. “Grappig dat je zo lang onderzoek naar iets kunt doen en dan nog altijd het gevoel hebt dat je er zo weinig van afweet. Er is altijd weer iets nieuws om te onderzoeken. Ik had bijvoorbeeld graag nog naar andere klankparen gekeken. Of naar verschillende sprekers: neem je de gewenning voor de ene spreker mee naar de volgende?”
“Toch vind ik het fijn om me na zes jaar weer ergens anders op te kunnen richten”, vertelt ze. “Ik ben druk aan het kijken wat ik nu zal gaan doen. Hoewel ik de wetenschappelijke wereld erg leuk vond, ligt mijn toekomst daar niet. Het is een heel onzeker bestaan; je moet heel goed zijn en veel mazzel hebben om het in de wetenschap te maken. Ik vind dat op de lange termijn te stressvol.”
De opgedane onderzoeksvaardigheden hoopt ze daarom in het bedrijfsleven in te kunnen zetten. “Bijvoorbeeld in klinisch onderzoek of in de data science. Er komt vast wel iets op mijn pad.” In Nederland, want het bevalt de Amerikaanse hier goed. “Mijn Nederlands is inmiddels ook stukken beter, al blijft de uitspraak lastig.”