Een recent onderzoek toonde aan dat taalleren net zo plezierig kan zijn als gokken, chocolade en seks. Hoe zit dat? Taalwetenschapper Pablo van Suchtelen laat taalverslaafde collega’s en een hersenonderzoeker aan het woord. “Rare regels zijn opwindender dan woordjes.”
“Hoeveel talen spreek je?” is vaak een van de eerste vragen die je krijgt als je vertelt dat je taalwetenschapper bent. Maar de tijden dat taalwetenschap iets was voor vreemde vogels met een taalleer-tic liggen achter ons. Taalwetenschappers zijn er in alle soorten, van ongewassen veldwerkers tot geeky computerlinguïsten. Misschien wel Nederlands grootste en meest diverse populatie taalonderzoekers vind je op de Nijmeegse campus, met onder andere het Radboud Centre for Language Studies en het Max Planck Institute for Psycholinguistics.
Ik ben benieuwd hoe daar gereageerd wordt op een bericht van een Catalaans-Duits team van hersenonderzoekers, dat aantoonde dat het leren van vreemde woorden het beloningscentrum van de hersenen aanspreekt. Zijn er nog taalleer-tics onder mijn collega’s? Ik doe een rondje campus, nieuwsgierig naar ervarings- en andere deskundigheid over taalleren en genot. En met een goed excuus om eens diezelfde clichévraag te stellen die we zelf altijd krijgen.
Taalfreak
Mijn Zweedse collega Harald Hammarström combineert de bovengenoemde ongewassen en geeky profielen in zich, en is daarnaast een echte taalfreak. Bij hem slingeren de cursussen Mandarijn en grammatica’s van Papoeatalen door de woonkamer, en in een Ethiopisch restaurant groet hij beleefd in het Amhaars. Maar hij is ook onafscheidelijk van zijn laptop. Hammarström: “Op school waren wiskunde en informatica mijn ding. Mijn interesse voor taal werd geprikkeld toen ik iemand aan de borreltafel hoorde beweren dat het Fins zo’n moeilijke taal is. Moeilijk, dacht ik, hoe definiëer je moeilijk als het om taal gaat?” Hij dook in de bibliotheek in de Finse grammatica en werd gegrepen. “Mijn bevinding was dat die taal juist heel logisch in elkaar steekt. Veel naamvallen ja, maar dat zijn in feite dezelfde dingen als voorzetsels, alleen dan logischer en regelmatiger.”
Sindsdien lieten de grammatica’s, ‘rare’ talen en taalkundige vragen Harald niet meer los. Hij promoveerde op een proefschrift dat informatica en taalwetenschap combineerde. De ‘raarste’ taal die hij spreekt is het Mor, een bedreigde taal (30 sprekers) waarvoor hij regelmatig naar West-Papoea reist voor veldwerk. De talen die hij echt vloeiend spreekt zijn Zweeds, Engels, Spaans, Nederlands, Duits en Papoea-Maleis. Daarnaast kan hij aardig gesprekken voeren in Standaard Arabisch, Frans, Russisch, Fins, Swahili, Hindi en Turks. “Mijn beste dode taal is het Oudgrieks,” grapt Harald. Hij is niet het type dat opschept over zijn talenkennis.
Linguïstisch orgasme
De masterstudent Corentin Bourdeau en de net begonnen promovendus Luís Miguel Berscia staan mij graag te woord over hun polyglossie (het spreken van veel talen). “Zie je wel dat het bestaat, het linguïstisch orgasme!” roept Corentin als ik over het Catalaans-Duitse experiment vertel, terwijl hij zijn vriend aanstoot. Luís Miguel lacht: “Weet je nog in de Amazone, Corentin? De rillingen die we kregen bij het veldwerk over het Shawi?” De jongens raken zichtbaar opgewonden.
“Maar voor mij zijn regels opwindender dan woordjes,” zegt Corentin. En hoe aparter, onbekender een grammaticale structuur, hoe opwindender. “Als taalwetenschapper zie je zo veel rare talen de revue passeren, dat je het risico loopt dat je op een gegeven moment niet meer warm of koud wordt van een taaltype dat je ooit greep. Zestien naamvallen? Pfff, boring!”
“Hoeveel talen ik beheers? Hangt van de definitie van beheersen af,” zegt Corentin nuchter. Terwijl hij verder gaat met zijn gesprek in vloeiend Perzisch met een andere collega, vertelt Luís Miguel dat hij behoort tot het selecte gezelschap ‘hyperpolyglotten’ in de wereld: “Ik spreek er zestien vloeiend. En nog eens zo’n aantal beheers ik redelijk tot goed.”
Kun je verslaafd raken aan taalleren? – met die vraag loop ik de werkkamer binnen van Julia Uddén, neurowetenschapper aan het Max Planck. “Ja, dat denk ik zeker. Polyglotten blinken uit in het impliciet leren van talen,” zegt Julia – oftewel ze pikken het vanzelf op. “En impliciet leren lijkt in zekere mate afhankelijk van de basale ganglia (een bepaald deel van de hersenen), waardoor het waarschijnlijk een inherent ‘plezierige’ vorm van leren is.” In de basale ganglia namen de Catalaans-Duitse onderzoekers het effect waar. “Expliciet leren is bijvoorbeeld het leren van feiten, rijtjes en regels op school. Maar juist impliciet leren doen mensen graag voor hun plezier, bijvoorbeeld musiceren.”
Boomstructuur
De Catalaans-Duitse auteurs speculeren dat de verbinding tussen taalleren en het genotscentrum de evolutie van taal gemotiveerd heeft. Maar hun experiment ging alleen over woordjes. Julia: “Je kunt stellen dat woorden, of soortgelijke dingen, overal in het dierenrijk voorkomen. Bepaalde roepen staan symbool voor bepaalde informatie, zoals ‘pas op, roofdier!’. Maar wat evolutionaire theorieën over taal moeten verklaren is het ontstaan van syntaxis.” Daarmee bedoelt ze de hiërarchische manier waarop we taal structureren en waarvan wel wordt gesteld dat die uniek is voor de mens. “Deze syntaxis zie je terug in taal, muziek, dans, enzovoorts. En men vermoedt dat dat veel te maken heeft met ons sociale gedrag. Misschien dat onze sociale structuren onze syntaxis mogelijk maken.”
De jonge wetenschapper is voorzichtig met speculatie. Ze kiest haar woorden met zorg, last lange denkpauzes in, soms met een literatuurzoekopdracht op haar computer. Maar gaandeweg het gesprek bestrijkt en verbindt ze onderwerpen die haar hartje duidelijk sneller doen kloppen en mij doen duizelen. Als we het hebben over Corentins opwinding over grammaticale structuren, stelt Julia dat de mens in het algemeen houdt van gestructureerde dingen. Ze begint over de boomstructuur, die in taalkundige notaties wordt gebruikt om grammaticale structuren weer te geven. “Die vind je ook overal in de natuur. Misschien dat die structuren in de natuur resoneren met die welke ontstaan in ons brein. En misschien geeft dat een vorm van genot.” Het klinkt haast als poëzie. Onvertaald zijn de woorden nog mooier: Emergence. Resonance.
Tijdsinvestering
Julia geeft toe niet bepaald taalgek te zijn. Ze spreekt enkel Zweeds en Engels goed, vindt ze zelf. Wat maar aangeeft dat een goed taalonderzoeker geen polyglot hoeft te zijn. En misschien is het zelfs niet raadzaam, want je bent er ontzettend veel kostbare tijd aan kwijt om je vele talen te onderhouden, zo merkt Luís Miguel op aan de lunchtafel. “Je moet boeken uit vreemde streken bestellen en lezen en bij voorkeur natuurlijk regelmatig afspreken met mensen met wie je die taal kunt oefenen.” En dan moet je het maar net met diegene kunnen vinden, denk ik hardop. Harald, opkijkend van zijn bord en laptop: “Ja, je moet wat over hebben voor dat linguïstisch orgasme!”