Naar de content

Verdachte in beeld

Bewezen (on)schuld: rol van de media

Jikke Lesterhuis voor NEMO Kennislink

Politie en justitie proberen bij misdrijven de waarheid boven tafel te krijgen. Soms helpen journalisten een handje mee. Of belemmeren media juist het strafrechtproces?

14 oktober 2024

In 1999 wordt Jacqueline Wittenberg in haar huis in Deventer doodgestoken. Haar boekhouder Ernst Louwes wordt veroordeeld voor de moord, vrijgesproken, en weer veroordeeld. Niet alleen politie en justitie, maar ook journalisten houden zich volop met de zaak bezig. Maurice de Hond, Bas Haan, Ton Derksen: allemaal publiceren ze over fouten die politie en justitie (en De Hond zelf) volgens hen gemaakt hebben. De media-aandacht is zo enorm, dat er zelfs een podcast óver die media-aandacht verschijnt. Waarom schrijven journalisten eigenlijk over strafrechtzaken? Helpen ze waarheidsvinding een handje verder, of zitten ze het proces ook weleens in de weg?

Zelfdiscipline

Jan Meeus is misdaadjournalist voor NRC. Voor hem is duidelijk wat media moeten doen: “De eerste taak van een verslaggever is natuurlijk verslaggeven. Verslaggeving en onderzoeksjournalistiek worden door veel mensen door elkaar gehaald. Iets uitzoeken voor een stuk is niet meteen eigen onderzoek, maar gewoon journalistiek. Als ik een politiedossier in een strafzaak in handen krijg, heb ik mijn werk gedaan, maar is het onderzoek van de politie. Echte onderzoeksjournalistiek is wat mijn gepensioneerde collega Joep Dohmen heeft gedaan met zijn werk rond het misbruik in de katholieke kerk. Dat is belangrijk, maar dat geldt ook voor goede verslaggeving.” 

Een bijkomend effect van het laatste is dat lezers ook nog iets opsteken over hoe het rechtssysteem in elkaar zit. Meeus noemt Telegraaf-journaliste Saskia Belleman als prijzenswaardig voorbeeld: “Zij is een klassieke verslaggever, maar ze geeft ook uitgebreid antwoord op vragen over de rechtszaken waar ze bij zit. Dat is echt educatie.”

Ook Chrisje Brants, emeritus-hoogleraar straf- en strafprocesrecht, vindt dat journalisten vooral moeten rapporteren over het strafproces. Dat is zelfs heel belangrijk in een democratische rechtsstaat. Brants: “Het is de bedoeling dat strafzaken openbaar zijn. Dat garandeert een eerlijk proces, want het maakt controle mogelijk van de justitiële keten. Op deze manier kunnen mensen hun eigen oordeel vormen.” Over journalisten die zelf op onderzoek uitgaan is ze ronduit negatief. “Journalisten horen niet aan waarheidsvinding te doen in strafzaken. Zij zijn er om controle uit te oefenen op wat de waarheidsvinders doen.”

Fotograaf met telelens in de bosjes

Chrisje Brants: “Journalisten horen niet aan waarheidsvinding te doen in strafzaken”

D-Keine voor iStock

Toch doen misdaadverslaggevers soms zelf opsporingswerk. Meeus noemt de moord op Nicky Verstappen: “Door de vasthoudendheid van Peter R. de Vries is er uiteindelijk een verdachte voor de rechtbank gekomen en veroordeeld. Maar hij heeft in het begin van die affaire ook uitzendingen gemaakt waarin vrij onomwonden andere mensen als verdachte werden aangewezen. Dat is een risico, want veel mensen lezen dat als: De Vries vindt dat die het gedaan heeft, dus het zal wel zo zijn.” In Nederland is zoiets niet verboden. Zou dat wel moeten? Meeus vindt van niet: “Journalisten bepalen zelf wat ze doen en dat is een groot recht in een democratische rechtsstaat. Maar het vereist wel dat je als journalist een grote zelfdiscipline hebt.”

Beeldvorming

Zo’n situatie waarin iemand door het publiek veroordeeld wordt op basis van mediaberichtgeving heet een trial by media. Brants noemt de zaak Lucia de Berk als voorbeeld, waarin een verpleegkundige verdacht werd van betrokkenheid bij de dood van een aantal patiënten. Brants: “Zij werd in cartoons als heks neergezet. Er werd over geschreven alsof het vaststond dat ze het had gedaan. Dat bleek niet zo te zijn. Tegenwoordig kunnen mensen zoiets op sociale media ook nog makkelijker overnemen, dus het risico is gegroeid.” 

Nederland heeft geen regels zijn om zoiets te voorkomen: journalisten kunnen schrijven wat ze willen, gedupeerden kunnen alleen achteraf naar de Raad voor de Journalistiek. In Engeland gaat dat anders. Brants: “Daar hebben ze juryrechtspraak. Het is daar verboden om te publiceren over lopende rechtszaken, omdat je met zulke artikelen de juryleden kunt beïnvloeden. In Nederland hebben we beroepsrechters. Het idee is dat die dankzij hun opleiding niet beïnvloedbaar zijn door wat ze in de krant lezen. Maar ja, dat is nogal een aanname …”

Meeus is zich bewust van het risico op een trial by media, maar benadrukt dat het lastig te voorkomen is. “De inmiddels veroordeelde verdachte van de moord op Peter R. de Vries heeft vlak na zijn daad vreselijke berichten gestuurd. Dat zijn echt lelijke teksten als ‘het bloed spoot eruit’. Als je dat leest denk je: wat een klootzak. Maar je moet ook bedenken: dit is een jongen van 21, die net iemand heeft vermoord – die zit vol adrenaline. Is het nou grootspraak tegen zijn vrienden of bazen, of is hij echt zo gewetenloos? Onze rol is dan ingewikkeld. Je bent een waardeloze journalist als je zulke teksten niet gebruikt, maar je moet ook voorzichtig zijn. We kunnen nooit om beeldvorming heen.”

Strategie

Mediawetenschapper Rob Leurs bestudeert de relatie tussen media en strafrecht. Hij legt uit dat beeldvorming ook nog eens gestuurd kan worden door politie en justitie zélf. “In sommige casussen dienen media een juridisch doel. Holleeder werd bijvoorbeeld in de media neergezet als de überboef van Nederland, de ergste meestercrimineel die je kon bedenken. Terwijl – het lijkt me een nare kerel hoor, maar niet degene die uiteindelijk aan de touwtjes trekt.” Volgens Leurs wordt zo’n beeld bewust gecreëerd door het Openbaar Ministerie. Leurs: “Als Holleeder steeds op de voorpagina staat, isoleer je hem van zijn netwerk. Niemand zal nog zomaar zaken met hem doen. En wie gaat nog in zijn voordeel getuigen?”

Media construeren die waarheid zelf, er bestaat helemaal geen waarheid los van de media

— Rob Leurs

Een mediastrategie kan heel direct zijn, denk aan een officier van justitie die informatie lekt aan een journalist. Maar subtieler kan ook. Leurs: “Je kunt zeggen: die verdachte moet echt met een helikopter naar de rechtszaal gevlogen worden. Daar komt dan een camera op. Het is natuurlijk niet zo dat journalisten precies doen wat gewenst wordt. Maar als je weet hoe media werken, weet je ook wat je moet doen om de aandacht te krijgen. Journalisten hebben altijd te weinig tijd, en ze willen de primaire brenger zijn van het nieuws. Dus als je met een journalist op een terrasje zit, en een dossiertje toeschuift, gaat die dan nog zes mensen bellen om het te checken? Soms gaat het gewoon online.”

Karretje

Als media zo strategisch worden ingezet door justitie, kunnen ze die dan wel controleren, zoals Brants bepleit? Volgens Leurs zijn media en justitie daarvoor veel te veel met elkaar verweven. Ook bij het concept trial by media zet hij daarom vraagtekens. Leurs: “Dat suggereert dat er een ‘waar’ en een ‘niet waar’ bestaat. Maar als je zegt: ‘meneer Holleeder is een grote enge boef’. Is dat waar of niet waar? Media construeren die waarheid zelf, er bestaat helemaal geen waarheid los van de media.”

Meeus vertelt dat journalisten worden ingezet bij strategieën, soms willens en wetens, soms zonder het in de gaten te hebben. “Bronnen die informatie lekken, hebben niet zelden een bepaald belang. Als politie of justitie verdachten uit de anonimiteit wil halen, dan is de voorkant van een grote krant natuurlijk heel handig, of een programma als Opsporing Verzocht. Hetzelfde geldt trouwens voor de verdedigende partij, die heeft ook een belang om mij bepaalde informatie te geven. Voordat Redouan Taghi was opgepakt, kreeg ik een keer van twee kanten het bericht dat hij op een Iraans eiland zou zitten. Ik vond dat heel onaannemelijk en heb het niet gepubliceerd, ondanks dat ik twee goede bronnen had. Achteraf bleek dat terecht. Je moet je altijd afvragen: wie zegt dit tegen mij, en waarom? Het strafrecht is een theater van tegengestelde belangen. Het is aan journalisten om daar professioneel mee om te gaan. Om te zorgen dat als je voor een karretje gespannen wordt, je in ieder geval weet waar het karretje staat en wie er achter het stuur zit.”

Bronnen