We realiseren ons pas hoe bijzonder taal en spraak is wanneer we iemand zien die het niet kan produceren of verwerken. Sinds mijn studie ben ik gefascineerd door afasie: een taalstoornis die veroorzaakt wordt door opgelopen hersenschade.
Deze zomer heb ik twee weken doorgebracht in Berg en Dal. Het is een gehucht vlakbij Nijmegen met enkel een tankstation, een pannenkoekenhuis en een amusementspark. Er is ook een congrescentrum en daar moest ik zijn voor een Summer school over taal.
Elke dag had een ander thema. Zo stond een dag geheel in het teken van taalontwikkeling bij kinderen en de andere dag draaide om taalmodellen die bijvoorbeeld gebruikt worden voor Google Translate. De presentatie van Prof. Dr. Nina Dronkers vond ik een hoogtepunt. Zij doet onderzoek naar afasie: een taalstoornis waarbij alle manieren van taalverwerking en uitdrukking zijn aangetast (dus lezen, schrijven, spreken, luisteren etc.). De oorzaak is een beschadiging aan de hersenen, vooral in de linker hersenhelft, die het gevolg kan zijn van een hersenbloeding, een tumor of een hoofdletsel na een ongeluk. Afasie vind ik heel boeiend omdat het laat zien hoe groot de impact van een beschadiging aan de hersenen kan zijn én hoe groot de drang en het belang is om te communiceren.
In haar presentatie creëerde Dronkers een perfecte balans tussen het overbrengen van haar kennis en het laten zien van de persoonlijke kant van haar patiënten én haarzelf. Ze liet veel filmpjes van patiënten zien en vroeg ons daarna symptomen te benoemen. Elke patiënt is anders en er zijn verschillende typen afasie. Sommige patiënten praten honderduit maar wat ze zeggen raakt kant noch wal. Anderen zeggen niks en reageren amper maar hadden nog wel taalbegrip. Zo knikte een man bijvoorbeeld naar de vrouw naast hem toen hem werd gevraagd of hij getrouwd was. Voor alle patiënten zijn dagelijkse bezigheden, zoals boodschappen doen, al lastig.
Woorden kwijt
Onderzoeken naar patiënten met hersenaandoeningen zijn de basis voor kennis over de hersenen: neurowetenschappen. Een belangrijke patiënt was Louis Victor Leborgne (1809-1861). Hij was 30 jaar toen hij plotseling zijn woorden kwijt was. Hij kon nog één woordklank produceren: ‘tan’. Met verschillende toonhoogtes en intonaties bracht hij dat woord uit. Hij zweeg niet, hij bleef proberen te communiceren. In eerste instantie had Leborgne verder geen problemen, zowel cognitief als fysiek niet. Later raakte zijn rechter arm verlamd en uiteindelijk kon hij bijna niet bewegen. Arts Paul Broca verrichtte een operatie. Hij verdiepte zich in de taalproblemen van Leborgne en noemde zijn aandoening ‘aphémie’ of ‘aphimia’, het verlies van gearticuleerde spraak. Leborgne overleed op 51-jarige leeftijd. Na zijn dood deed Broca autopsie. In 1865 beschreef hij de beschadigingen aan een specifiek gebied wat later Broca’s hersengebied werd genoemd.
Een dikke eeuw later had Prof Dr. Nina Dronkers het goed geconserveerde brein van Louis Victor Leborgne in haar handen. Ze wilde met haar team onderzoeken met de huidige technieken, zoals MRI, waar de beschadigingen in de hersenen nu precies zaten. Wat bleek? Het beschadigde hersengebied was nog iets groter dan Broca ooit had vastgesteld.
Tono tono
Voordat MRI onderzoek plaats vindt, onderzoeken psychologen en linguïsten wat het taalprobleem precies is. Prof Dr. Nina Dronkers heeft honderden afasiepatiënten met verschillende problemen gezien. Toch kon zij ook zeker nog verrast en gefascineerd zijn. Ze vertelde ons dat ze op een dag een patiënt zag die vrijwel alleen nog maar ‘tono tono’ kon zeggen. Ze wist niet wat ze meemaakte:
Deze man lijkt in zijn taalafwijking erg op Leborgne. Het is erg bijzonder dat deze man wanneer hij wordt aangespoord om te tellen, toch de woorden voor de getallen een tot en met tien weet te produceren. De meest aannemelijke verklaring is dat een gebied in de rechter hersenhelft, de rechter MTG (een gebied in de temporaal kwab), die eigenlijk minder woorden heeft ‘opgeslagen’ dan de linker MTG, toch nog een kleine back-up heeft gemaakt van de meest voorkomende woorden. In Nederland hebben ongeveer 30.000 mensen een vorm van afasie. Soms kunnen mensen daar nog wel van herstellen en is de afasie tijdelijk, maar hoe langer na de het hersenletsel hoe lager de kans op volledig herstel.
Vrijwilligerswerk
Het verhaal van Dronkers bleef in mijn hoofd zitten en ik wilde ook iets doen voor deze patiënten. Daarom besloot ik vrijwilligerswerk te doen bij groepsbijeenkomsten in een afasiecentrum. Met ongeveer acht patiënten, een logopedist en een aantal vrijwilligers beginnen we een groepssessie met een voorstelrondje. Daarbij vraagt de een aan de ander zijn naam. Soms helpt het een patiënt wanneer iemand de eerste letter noemt, soms kunnen ze het opschrijven en soms gebruiken ze een ingesproken opname op hun IPad. En heel soms komt het er zo uit. Daarna helpen vrijwilligers in kleine groepjes met het tekenen, uitbeelden of uitspreken van woorden, meestal binnen een thema. Vaak helpt het om een lied te neuriën waar het woord in voorkomt.
Sommigen zijn erg gedreven en blijven proberen. Anderen zijn wat passiever en hebben meer aansporing nodig. Een man zegt een zinnetje vaak: ‘Vandaag is het goed’ en variaties daarop ‘Vandaag is het niet zo goed’ en ‘Morgen is het goed’. Het is dus niet altijd duidelijk wat hij bedoelt maar zijn gezichtsexpressie en gebaren verraden veel. Deze man woont, net als sommige andere patiënten, in een verzorgingstehuis. Andere patiënten wonen nog zelfstandig en kunnen met behulp van spraakopnames en hun partner zich toch duidelijk maken in dagelijkse situaties.
Het is erg bijzonder om te zien dat mensen zo veerkrachtig zijn. Ze blijven zoeken naar woorden en manieren om zichzelf uit te drukken. En ze hebben een effect op hun omgeving: het zorgt ervoor dat ik ook beter over mijn woorden nadenk, zo duidelijk mogelijk probeer te praten en iemand blijf aankijken. Dat lijkt me misschien logisch maar door dit werk besef ik mij pas hoe vaak je dat toch minder aandachtig doet.