In april was het vijftig jaar geleden dat door de CIA bewapende bannelingen Cuba binnenvielen om Fidel Castro te verdrijven. De invasie in de Varkensbaai liep uit op een fiasco voor de Amerikanen. Nog altijd zijn er veel vragen, met name over de rol van de CIA. Die geheime dienst gaf onlangs zijn eigen interne onderzoek vrij. Althans, gedeeltelijk. Het belangrijke ‘Deel V’ is nog altijd geheim.
Het was voor de Amerikaanse regering en de geheime dienst CIA een van de meest beschamende momenten tijdens de Koude Oorlog: de totaal mislukte invasie in de Varkensbaai op Cuba. Op papier leek het plan zo mooi. Een groep Cubaanse dissidenten, in het diepste geheim getraind en bewapend door de CIA, zouden Cuba binnenvallen. Binnen korte tijd zou er een binnenlandse opstand uitbreken die het door de VS zo gehate socialistische regime van Fidel Castro zou verdrijven. Missie geslaagd en de Amerikaanse regering zou elke betrokkenheid ontkennen.
De invasie mislukte echter compleet. Op de dag van de invasie ging vrijwel alles mis. Drie dagen later was het voltallige legertje dissidenten ofwel gesneuveld, ofwel gevangen genomen. En de hele wereld wist dat de Amerikanen erachter zaten. Het was een grote afgang voor president John F. Kennedy
Waarom de operatie op zo’n fiasco uitliep, en waarom een invasie die volgens velen al bij voorbaat gedoemd was te mislukken, toch doorging is tot op de dag van vandaag nog erg onduidelijk. Ook over wat er zich achter de schermen, in de kringen rondom de geplaagde president Kennedy afspeelde, tasten historici nog in het duister.
Recentelijk heeft de CIA zijn eigen interne onderzoek vrijgegeven. In de documenten valt onder ander te lezen hoe Amerikaanse marineschepen op hun eigen vliegtuigen schoten, die om betrokkenheid te maskeren in Cubaanse kleuren geschilderd waren. Dat er een hoop blunders gemaakt zijn, wil de CIA best erkennen. Waarom het invasieplan ondanks waarschuwingen vooraf toch doorging, is na vijftig jaar nog altijd onduidelijk. Van het onderzoek zijn nu vier delen vrijgegeven. Deel 5 is nog altijd geheim.
Eisenhower en de CIA
De invasie in de Varkensbaai kent een lange voorgeschiedenis die begint bij Kennedy’s voorganger, president Dwight D. Eisenhower. Eisenhower had zo zijn redenen om van Fidel Castro af te willen. Na jaren van guerilla-strijd had Castro met zijn strijders de rechtse Cubaanse dictator Fulgencio Batista verdreven. Batista had Cuba jarenlang met ijzeren hand geregeerd en danste voorbeeldig naar de pijpen van Washington. Zo stelde hij Cuba jarenlang open als belastingparadijs voor Amerikaanse multinationals, terwijl hij zijn eigen bevolking ernstig liet verarmen.
De regering-Eisenhower zag het Batista-regime niet graag gaan. Toch besloot het de nieuwe Cubaanse regering van Fidel Castro vrijwel direct te erkennen. Op dat moment noemde Castro zich nog ‘noch socialist noch kapitalist’. Eisenhower hoopte Castro in pro-Amerikaanse richting te kunnen bijsturen.
Maar de inlichtingendienst CIA wist wel beter. Met name Jake Engler, CIA-officier in Venezuela, had in de jaren vijftig veel guerrilla-strijders van Castro ontmoet en wist dat ze sterke communistische sympathieën koesterden. Kort na de machtsovername in januari 1959 kregen enkele van deze figuren sleutelposten in de Cubaanse regering.
Al snel begon de CIA aan een plan te werken om Cuba in het geheim binnen te vallen en de nieuwe linkse regering te verdrijven. De operatie die de geheime dienst in Guatemala in 1954 uitvoerde stond hiervoor model. Toen slaagde een klein groepje door de CIA getrainde bannelingen erin om binnen een week de democratisch gekozen regering van Jacobo Árbenz Guzmán ten val te brengen.
Dat moest in Cuba ook kunnen, meende Engler. Eisenhower was snel gewonnen voor het plan van de CIA om Castro te verjagen. Op 17 maart 1960 keurde Eisenhouwer het plan officieel goed en maakte er een budget van 18 miljoen dollar voor vrij. De CIA begon onder Cubaanse bannelingen in Miami personen te recruteren die de klus zouden klaren. Zo’n 1400 mannen werden geselecteerd en kregen een geheime opleiding in Guatemala. Zij zouden Cuba binnenvallen, het bestaande binnenlandse verzet mobiliseren en korte metten maken met het regime van Castro. Een nieuwe regering – die de CIA ook al had samengesteld – zou het land vervolgens weer terug in het gareel brengen.
Eisenhower’s presidentschap duurde echter niet lang genoeg om het plan uit te kunnen voeren. In januari 1961 nam John F. Kennedy het Witte Huis over. Kennedy had er belang bij zo vroeg mogelijk in zijn presidentschap duidelijk maken dat hij niet gediend was van een communistisch eiland voor de Amerikaanse kust. Bovendien had hij tijdens de verkiezingscampagne Eisenhower meerdere malen van zwakheid jegens Cuba beticht.
Betrokkenheid ontkennen
Kennedy ging dus door met het door zijn voorganger goedgekeurde plan. Wel wilde hij een aantal wijzigingen. Volgens het oorspronkelijke plan zouden zo’n duizend zwaarbewapende Cubaanse strijders met steun van Amerikaanse bommenwerpers landen bij Trinidad, 270 kilometer ten zuiden van de hoofdstad Havana. Dat vond Kennedy te riskant.
Om elke Amerikaanse betrokkenheid te kunnen ontkennen, wilde Kennedy een kleiner en lichter bewapend groepje Cubanen aan land zetten. Bovendien zou het Amerikaanse leger geen luchtsteun geven en zou de operatie ‘s nachts plaatshebben. De troepen zouden niet bij Trinidad landen maar in de afgelegen Varkensbaai, in Cuba beter bekend als ‘Playa Giron’.
De enige luchtsteun zou komen van een paar CIA-bommenwerpers, die geschilderd waren in de kleuren van de Cubaanse luchtmacht. Zo leek het of gevluchte Cubanen met hun eigen vliegtuigen ten strijde trokken.
Op 17 april 1961, de dag van de invasie, ging echter alles mis wat er maar mis kon gaan. Door hun uitgebreide netwerk van infiltranten binnen de Cubaanse gemeenschap in Miami wist Castro al lang van tevoren dat er een invasie aan zat te komen. Het leger patrouilleerde langs de hele kust. Bij het zien van de eerste landingsvaartuigen in de Varkensbaai waarschuwde men direct Havana. Het verrassingseffect was al snel weg.
Het leger van Castro trok een enorme militaire overmacht samen. Van de verwachte massale binnenlandse volksopstand bleek bovendien niets. In een wanhopige poging de dissidenten en de CIA-bommenwerpers, die zwaar onder vuur lagen, te beschermen, stuurde Kennedy uiteindelijk een zestal Amerikaanse straaljagers. Die kwamen veel te laat en konden weinig meer uitrichten, maar de Amerikaanse betrokkenheid was voor de hele wereld direct duidelijk.
Geheime archieven
De CIA heeft altijd geprobeerd zijn eigen straatje schoon te vegen. De dienst zou altijd gewaarschuwd hebben dat op de manier waarop Kennedy de invasie wilde vormgeven de kans op succes minimaal was. Volgens de dienst had de president het toch in deze vorm door willen zetten, om vroeg in zijn presidentschap een krachtig voorbeeld te stellen.
Uit de nieuw vrijgegeven documenten blijkt echter dat de CIA de risicoanalyses nooit aan de president heeft laten zien. Ook blijkt dat de dienst nooit geloofde dat de actie zonder de massale inzet van het leger een succes kon worden.
Kennedy zelf, zijn naaste adviseurs en jaren later zijn biograaf, hebben altijd volgehouden dat de president door de geheime dienst onder druk is gezet de invasie hoe dan ook door te zetten. De voorbereidingen waren immers al getroffen en iedereen had er belang bij dat Fidel Castro zo snel mogelijk zou verdwijnen.
De interessante vraag voor historici is dan ook wie er eigenlijk de macht had in Washington: de jonge, onervaren president Kennedy of de schimmige, door de wol geverfde organisatie van de CIA. Het definitieve antwoord bevind zich mogelijk in deel 5 van het interne CIA onderzoek. Maar het is de vraag of dat ooit nog het daglicht zal zien.