In Nederland spreekt men anders dan in Vlaanderen. Maar de gebarentalen van beide landen verschillen nog veel meer van elkaar: misschien wel net zoveel als het Nederlands en het Spaans. Toch communiceren doven vrij makkelijk over de grens, omdat ze van jongs af aan gewend zijn zich aan te passen aan hun gesprekspartner.
Hoewel de Nederlandse gebarentaal (NGT) en Vlaamse gebarentaal (VGT) veel van elkaar verschillen, communiceren doven vrij makkelijk over de grens. Onno Crasborn is als gebarentaaldeskundige werkzaam aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij legt uit: “Doven kunnen zich heel goed aanpassen in één-op-één-situaties omdat ze dat hun hele leven al doen. Negentig procent van de dove kinderen heeft horende ouders en die leren meestal niet meteen gebarentaal.”
“Ook hebben doven veel horenden in de omgeving met wie ze moeten communiceren. Mede daardoor kan een Nederlandse dove bijvoorbeeld al heel snel communiceren met een dove in Turkije. Maar hoe meer gedeelde elementen, hoe beter het lukt. Een Nederlandse en een Vlaamse dove hebben behalve hun eigen gebarentaal een gedeelde gesproken taal: ze kunnen daardoor ook vingerspellen of liplezen als dat nodig is.”
Dialecten in gebarentaal
Net als in het gesproken Nederlands bestaan er in gebarentaal ook allerlei dialecten. Die regionale variatie is ook terug te vinden in het Corpus NGT: een van ’s werelds grootste gebarendatabases, met opnames van de Nederlandse Gebarentaal, opgezet onder leiding van Crasborn: “De doven die we hebben gefilmd hebben we ook gevraagd in hoeverre ze het vervelend vinden dat de gebaren in Groningen anders zijn dan in Amsterdam. Daar denken doven net zo gevarieerd over als horenden. Maar over het algemeen hebben doven er in de praktijk niet zoveel moeite mee. Als ik met mijn Zuid-Limburgse achtergrond op Texel ga wonen, dan zal ik het behoorlijk lastig hebben als ik daar alleen dialect te horen krijg. Maar voor doven zijn die afstanden binnen Nederland veel minder groot.”
Voor de regionale verschillen in gebarentaal zijn vooral de dovenscholen bepalend geweest, weet de onderzoeker: “Zowel in Nederland als in Vlaanderen waren van oudsher vijf dovenscholen, waar omheen dialecten zijn ontstaan. Vroeger zaten doven een groot deel van hun jeugd op een dovenschool. Tussendoor kwamen ze eens een weekendje naar huis, maar dat was nog niet eens een keer per maand. Ze hadden daardoor een heel sterke band met de gemeenschap op school en rondom school. Mensen bleven ook vaak in de buurt wonen.”
Momenteel wordt er in Vlaanderen aan een vergelijkbare database met filmpjes gewerkt. Als dat corpus over een paar jaar compleet is, wordt het mogelijk om de NGT en VGT nog beter met elkaar te vergelijken. Crasborn: “Verschillen in het lexicon (woordenschat) zijn opvallend, maar van de grammaticale verschillen hebben we een minder duidelijk beeld.”
Standaard in gebarentaal
Net als bij horende mensen zijn de dialectverschillen bij ouderen groter dan bij jongeren. Dove kinderen die nu in Nederland op school gebarentaal leren, leren een standaardvariant. In Vlaanderen bestaat er geen standaard; in Nederland is deze destijds ontwikkeld om het onderwijs in gebarentaal te vergemakkelijken. Maar volgens Crasborn is die standaardisering zijn doel voorbij geschoten: “Volwassen doven trekken zich er niet veel van aan. En de overheid is inmiddels van mening dat dove kinderen maar beter naar het regulier onderwijs kunnen gaan, met hulp van tolken. Maar die tolken zijn er altijd op gericht geweest om de variant van hun cliënt over te nemen. Zij gaan de standaardvariant niet opdringen.”
Eigenlijk is het gebruik van gebarentalen op scholen nu tien jaar na de standaardisering weer aan het afnemen. Dat komt door de gewijzigde visie van de overheid op de rol van gebarentaal, zowel in Nederland als in Vlaanderen: “Er wordt heel veel geld gestoken in audiologische centra en operaties voor cochleaire implantaten en relatief weinig in nazorg in de vorm van gebarentaalonderwijs. Maar gehoorapparaten en cochleair implantaten zijn nog niet zo goed dat ze een kind horend maken. Die kinderen blijven op z’n best slechthorend, en op z’n slechtst doof met een klein beetje gehoor. Al die kinderen zouden gebarentaal moeten leren om zich in ieder geval in één taal volledig te kunnen uiten.”
American Sign Language
Behalve de medische ontwikkelingen (zoals het cochleair implantaat) vormen standaardvarianten van gebarentaal een bedreiging voor veel kleinere gebarentalen, net als in gesproken taal. Niet alleen in het Nederlandse taalgebied, maar wereldwijd, zo blijkt onder andere uit onderzoek van Goedele de Clerck van de Universiteit Gent en van Sam Lutalo-Kiingi aan Kyambogo University in Uganda.
De Clerck deed onderzoek naar de complexe gebarentaaltaalcontext in Kameroen, waar de oprichting van dovenscholen leidt tot toenemend contact tussen landelijke gebarentalen en westerse gebarentalen. Tijdens haar veldwerk stuitte ze op een landelijke gebarentaal in de noordelijke regio van Kameroen: de Extreme North Cameroon Sign Language. Deze taal wordt momenteel bedreigd door toenemend contact met American Sign Language, nadat deze werd ingevoerd in de lokale dovenschool. De bewoners proberen nu via het onderzoeksproject van Sam Lutalo-Kiingi een woordenboek van hun gebarentaal te maken, om te bewijzen dat ook hun gebarentaal een volwaardige taal is.