Vierendelingen, openbare onthoofdingen, lijfstraffen. Er kwam vroeger een flinke dosis geweld kijken als we mensen straften voor hun daden. Hoe is onze manier van straffen in de tijd veranderd?
Brandmerken, oren en ledematen afsnijden, verbannen, geselen, ophangen, onthoofden, vierendelen, wurgen en verbranden. Het is een indrukwekkende lijst met straffen, de een nog wreder dan de andere, die in de middeleeuwen werden toegepast op misdadigers.
Maar dat is niet het enige verhaal, betoogt Margo De Koster, historicus, socioloog en docent historische criminologie. “Al in de zestiende eeuw begonnen we in Nederland te twijfelen of misdadigheid wel wordt teruggedrongen door enkel zware straffen.” De Koster schreef onlangs het boek ‘Historische criminologie’, bedoeld als handboek voor haar universiteitsstudenten in Brussel, Gent en aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. De Koster schetst in het boek de geschiedenis van misdaad en straf in West-Europa van de middeleeuwen tot heden, en hoe onze opvattingen over misdaad en straf evolueerden.
Nuttig maken
Het heersende beeld over straf is dat de discussie over het nut ervan pas begonnen is in de twintigste eeuw, vertelt De Koster, toen de tijdsgeest vooral in het teken stond van het humaner maken van straf. De discussie is echter veel ouder. Al in 1587 schreef theoloog, kunstenaar, en publicist Dirk Volckertszoon Coornhert in zijn ‘Boeventucht of middelen ter vermindering van het aantal schadelijke nietsnutten’ dat misdadigers niet alleen gestraft moesten worden, maar ook heropgevoed door het leren van nuttig werk, met onder meer godsdienstonderwijs, in zogenaamde ‘tuchthuizen’. Straf diende volgens Coornhert een drieledig doel: om mensen af te schrikken, om misdadigers weer op het rechte pad te helpen en voor de waarborging van de veiligheid in de samenleving. Met wrede lijfstraffen werden deze doelen niet bereikt, aldus Coornhert.
De Koster: “Draaiden straffen in die tijd vaak om pure vergelding, vanaf dat moment gaan overheden ook steeds meer kijken naar het algemeen belang van straffen. Het hele idee van al die gruwelijke dood- en lijfstraffen begon men onzinnig te vinden: dat is niet nuttig voor de samenleving. Je kan beter investeren in het productief en nuttig maken van misdadigers door ze te laten werken. Arbeid werd gezien als een manier om mensen te beteren, door hen goede waarden en normen bij te brengen. Straf moest niet gericht zijn op het lichaam, maar op de ziel.” Coornhert was zijn tijd ver vooruit. Het is iets dat De Koster graag vertelt tegen haar studenten: “De eerste die preventie aanhaalde, was Coornhert. In zijn boek Boeventucht schrijft hij dat misdaad in de eerste plaats moet worden voorkomen door goed bestuur, door een overheid die ordelijk leiding kan geven.”
— Margo De Koster
De humanisten, waar Coornhert er één van was, hadden grote invloed op het denken over straf in het latere Nederland: “Zij bereidden de weg voor de Verlichting, waarin thema’s als tolerantie, vrijheid en gelijkheid een grote rol speelden.” Tegelijkertijd kon je deze groep ook zien als utilitaristen, zegt De Koster: “Zaken moesten wel nuttig zijn en goed zijn voor de economie.” Of Coornhert echt zo’n grote humanist was, is ook maar de vraag, zegt Koster: “Hij pleitte voor het tuchthuis, omdat hij de doodstraf een te lichte straf vond. Dan kwam je er volgens hem veel te makkelijk van af.”
Tucht
Deze tuchthuizen zou je kunnen zien als de voorlopers van de ‘moderne’ gevangenissen die halverwege de negentiende eeuw gebouwd zouden worden, vertelt De Koster: “Overal in Europa zie je deze ‘werkhuizen’ opduiken, in Engeland, in Oost-Europa, in Scandinavië. In Amsterdam werden in het Spinhuis vrouwen aan het werk gezet, en mannen in het Rasphuis. Je zou het een gevangenissysteem avant la lettre kunnen noemen.” Er was niets softs aan de tuchthuizen: “Het werd als moreel verwerpelijk gezien om de wet te overtreden, dus deze mensen werden als immorele mensen zonder waarde gezien, als de zwaarste misdadigers. Ze moesten hard aangepakt worden met heel zware dwangarbeid.” De deportatie van grote groepen gevangenen naar kolonies als Frans Guinea (denk aan Papillon) en Australië (waar veel Britten naar toe gingen) past in dat zelfde plaatje: “Het ging vooral ook om een ordelijke, goed draaiende economisch winstgevende samenleving. In de kolonies was continu nood aan allerlei arbeidskracht om grondstoffen te ontginnen, kanalen te graven en wegen aan te leggen.”
De tuchthuizen ontstaan in een tijd waarin overheden snel aan het groeien zijn. Het was de tijd van het ancien régime, het sociale en politieke systeem van het koninkrijk Frankrijk. Dat regeerde van de vijftiende tot het einde van de achttiende eeuw en had grote invloed op andere delen van Europa. Het zal de basis vormen voor het moderne strafrecht zoals we dat nu kennen. De Koster: “Aan het einde van de middeleeuwen kregen moderne naties steeds meer macht en zochten ze een manier om die macht te houden en de orde te handhaven. Straffen moesten gewelddadig zijn en afschrikken, mensen moesten boeten en dat kon je tonen met publieke spektakels. Wrede lijf– en doodstraffen bestonden ook voor het ancien régime, maar kregen pas echt een vlucht tijdens deze periode.”
Zedelijke verbetering
Het zou nog eeuwen duren voordat er iets zou veranderen voor de gevangenen. Begin negentiende eeuw zat een gevangene nog steeds op een rantsoen van water en brood, had hij te kampen met ziekten en een ontstellend gebrek aan hygiëne. Mannen en vrouwen, jong en oud, van tasjesdief tot seriemoordenaar; samen zaten ze dag in, dag uit in een zelfde bedompte ruimte waar ze vaak zware arbeid moesten verrichten.
In 1823 maakte het Nederlandsch Genootschap tot Zedelijke Verbetering der Gevangenen (de voorloper van Stichting Reclassering Nederland) zich sterk om de Spartaanse omstandigheden in de gevangenissen te verbeteren, ook om hun leven ná hun straf weer beter op de rails te krijgen. Zonder de mogelijkheid om al tijdens hun straf een opleiding te volgen of bepaalde arbeid te verrichten, zouden ‘de gevangen verkwijnen in luiheid en vadzigheid tot groote veragtering van hun zedelijk bestaan’, zo was het Genootschap van mening. Met een beetje hulp zouden zij wel kunnen worden aangezet tot de juiste keuzes. De bekende strafkolonie Veenhuizen was hier een goed voorbeeld van. Duizenden wezen, landlopers en bedelaars werden hiernaar naartoe gestuurd om te worden ‘verpleegd tot een beter bestaan’.
Gevangenispsychose
Het was in diezelfde negentiende eeuw dat Coornherts ideeën echt voet aan de grond kregen: in 1854 verdwenen lijfstraffen uit het arsenaal aan straffen, in 1870 werd de doodstraf afgeschaft. De vrijheidsstraf bleef over als belangrijkste sanctie, en kreeg de hoofdrol in het nieuwe Wetboek van Strafrecht in 1886. In een tijd waarin veel van de moderne natiestaten ontstaan, zie je ook de nationale gevangenissen overal opkomen. Het ‘cellulaire systeem’ deed zijn intrede, een idee dat was overgewaaid uit Amerika. Gevangenen moesten in totale afzondering hun straf uitzitten zodat ze dichter tot God, en dichter tot inkeer konden komen: straf moest dienen als afschrikking en vergelding, maar ook leiden tot zedelijke verbetering.
In 1850 was men in Amsterdam begonnen met de bouw van een cellulaire gevangenis aan Weteringschans, en al snel volgden ook andere steden zoals Utrecht en Rotterdam. Ook werden er zogenaamde koepelgevangenissen gebouwd in Arnhem, Breda en Haarlem. De cellulaire straf werd gezien als beschaafd en humaan, maar je ziet dat de totale eenzaamheid ook een hoge prijs eiste, vertelt De Koster: “Veel gevangenen werden krankzinnig tijdens hun opsluiting en het begrip gevangenispsychose ontstaat: die waren aan de orde van de dag.”

In een koepelgevangenis kon een bewaker vanuit het midden alle gevangenen overzien.
Flickr.com/RobOo via CC BY 2.0Pas na de Tweede Wereldoorlog zou het gevangeniswezen in Nederland wat humaner zou worden. Hoewel gevangenen tegenwoordig weer vaker een cel moeten delen, krijgen ze in die cel ook meer comfort en privacy. Ook groeiden de mogelijkheden om te sporten, te luchten en bezoek te ontvangen.
Denkers als de criminoloog Herman Thomas Bianchi hadden een grote invloed op die ontwikkeling. Bianchi was een bekende ‘abolitionist’ in het Nederland na de Tweede Wereldoorlog: hij was een radicaal pleiter voor het afschaffen van gevangenisstraf. Na de traumatische ervaring in Kamp Amersfoort waar Bianchi in 1944 als negentienjarige had gezeten, gunde hij zelfs zijn ergste vijand geen opsluiting meer. Bovendien bewezen recidivecijfers dat gevangenisstraf geen enkele zin had. Gevangenissen noemde Bianchi ‘universiteiten voor criminaliteit’, een gevangenisstraf was als ‘kwaad met kwaad vergelden’. Opsluiting was alleen nodig voor heel gevaarlijke daders, die slechts een heel klein deel vormden van alle veroordeelden.
Bijbouwen
Bianchi’s ideeën kregen bijval uit maatschappelijke, wetenschappelijke en politieke hoek, maar van zijn ideeën om gevangenisstraf af te schaffen kwam weinig terecht. Toen in 1982 het liberaal-christelijke kabinet Van Agt viel en werd opgevolgd door een centrumrechte coalitie, verdween ook het politieke draagvlak. Zijn ideeën zijn echter nog springlevend onder een grote groep van criminologen en wetenschappers: afgelopen december vierden zij Bianchi’s 100ste geboortedag in Kamp Amersfoort. In een tijd waarin de roep om strenger straffen steeds luider klinkt, moet er volgens hen weer een breed debat komen over ‘zinvolle alternatieven’ voor straf.
Is het strafklimaat sinds 1900 milder geworden, het denken over straf is verhard. Zo is de tolerantie ten opzichte van criminelen weer afgenomen. Dat zie je terug in het strafrecht: de laatste jaren wordt er weer meer en harder gestraft, ziet De Koster. Eigenlijk kunnen wetenschappers nog niet veel zinnigs zeggen over de recente geschiedenis van straf, zegt ze: “We weten er nog niet veel van. Historici zijn altijd wat terughoudend om die hele recente geschiedenis te gaan onderzoeken, omdat ze er zelf ook deel van uitmaken.”
Als je één conclusie zou mogen trekken als je kijkt naar de geschiedenis van straf, dan is het dat het er vroeger een stuk gewelddadiger aan toe ging als we onze medemens straften om een misdaad. “Er is een toenemende afkeer voor dodelijk en heel ernstig geweld in de samenleving.” De grote vraag daarbij is, benadrukt De Koster, of het nu dus beter is: “De verschuiving van straffen gericht op het lichaam naar straffen gericht op de ziel, op de persoonlijkheid van daders, kan net zo ingrijpend zijn.”
Als voorbeeld noemt ze de recente plannen van de Belgische ‘Arizona-coalitie’ die voorstelt om nog meer gevangenissen bij te bouwen: “De grote groei van moderne strafsystemen heeft ook zijn nadelen. De staat heeft steeds meer mogelijkheden gekregen, steeds meer manieren, maatregelen en instellingen om in te grijpen in het dagelijkse leven van burgers. Dat is allemaal heel goed in een democratisch systeem, maar het kan ook heel snel mislopen. Wetenschappers weten al jaren dat het bijbouwen van gevangenissen hetzelfde effect heeft als een extra rijstrook toevoegen aan de grote autosnelwegen: er komen alleen maar auto’s bij. Mijn collega’s, penologen, criminologen en deskundigen op het gebied van straf voelen zich machteloos. Zij roepen al jaren om te stoppen met het opsluiten van mensen. Het werkt niet, wijzen allerlei onderzoeken naar detentieschade al jaren uit.”
Voor straf
Experts weten het allang: mensen opsluiten werkt niet en is vooral ontzettend duur. Toch klinkt vanuit de politiek en de maatschappij continu de roep om strengere straffen. Hoe zinvol is straf?