Biomassa werd een aantal jaar geleden nog gevierd als veelbelovende oplossing voor het energievraagstuk. Het verbranden van allerlei plantaardig afval uit de bos- en landbouw zou de basis moeten gaan vormen van de ‘biobased economy’. Maar anno 2018 zit dat imago vol deuken.
Biomassa is niets anders dan plantenresten. Die kan je verbranden, bijvoorbeeld in een aangepaste kolencentrale, en daar kan je dan elektriciteit van maken. De grote verdienste ervan zou zijn dat de koolstof die bij de verbranding ervan in de atmosfeer komt, onderdeel is van de zogenaamde ‘korte koolstofcyclus’. Dat houdt in dat planten – die voor het grootste gedeelte uit koolstof bestaan – koolstof onttrekken aan de atmosfeer om te groeien. Als de koolstof na verbranding weer wordt losgelaten in de lucht, kan die weer worden opgenomen door een volgende plant; netto verandert er weinig. Dus heb je een CO2 neutrale brandstof.
Dat was althans de belofte op basis waarvan er door de overheid, wetenschap en het bedrijfsleven grootschalig op biomassa is ingezet. Maar al in 2013 deden drie hoogleraren van de KNAW een oproep om volledig af te stappen van de bijstook van biomassa in energieopwekking. Volgens hen zou de vraag naar biomassa leiden tot ontbossing en daarom zo’n beetje de slechtste tactiek zijn om klimaatopwarming tegen te gaan.
Professorenstrijd
Louise Vet, directeur van het Nederlandse Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) en een van de prominente tegenstanders van biomassa, legt over de telefoon uit: “Als je nu zegt dat je haast wil maken met de afname van broeikasgassen in de atmosfeer, dan moet je zeker niet biomassa gaan verbranden. Daarbij komt nota bene méér CO2 vrij dan bij de verbranding van steenkool, de meest uitstotende fossiele brandstof die er is. Maar bovendien hak je een boom om die de potentie heeft om CO2 aan de atmosfeer te onttrekken.”
Naar aanleiding van de oproep roerden ook de voorstanders van biomassa zich. Ze stelden dat de KNAW-hoogleraren hun weerstand hadden beargumenteerd met een ‘kleuterschoolopstel’. Een heuse professorenstrijd en scherpe polarisatie waren het gevolg. Met aan de ene kant energie-experts als André Faaij, professor energiesysteemanalyse en wetenschappelijk directeur van de Energy Academy Europe in Groningen, en leden van het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht. En aan de andere kant eminente leden van de KNAW: Martijn Katan (voedingsleer), Louise Vet (ecologie) en Rudy Rabbinge (duurzame ontwikkeling) – grote namen in hun vakgebieden, maar, het moet gezegd: geen energie-experts. Beide partijen betichten elkaar van grote naïviteit in de zaak.
‘Niet op eigen houtjes’
Ondertussen braken de kolencentrales nog iedere dag tonnen CO2 uit om Nederland van energie te voorzien. Maar in toenemende mate worden er, gesteund met miljoenen subsidie vanuit de overheid, houtpellets bijgestookt. Die geperste korrels, die een beetje op konijnenvoer lijken, zijn veelal afkomstig uit bossen in de Verenigde Staten en Canada. Want, zoals satiricus Arjen Lubach in zijn programma Zondag met Lubach een paar weken geleden grapte: “We kunnen het niet op eigen houtjes.”
Onderzoeker Marc Londo van het Copernicus Instituut in Utrecht, voorstander van het gebruik van biomassa, vindt dat logisch: “We importeren biomassa van elders, want we zijn een heel dichtbevolkt land met een tekort. In andere delen van de wereld hebben ze een overschot. En het is nu juist een fijne eigenschap van biomassa dat je het goed kunt verschepen en verhandelen. Het heeft een relatief hoge energiedichtheid (de hoeveelheid energie per gewicht van de energiedrager, in dit geval hout). De hoeveelheid energie die je kwijt bent om het spul te verschepen van de VS naar hier, is zo beperkt dat het de energiebalans nauwelijks beïnvloedt.” Dat wordt volgens Londo bijvoorbeeld zichtbaar in deze Life Cycle Analysis Studie.
Vet stelt juist dat planten helemaal niet energiedicht zijn: “Planten groeien met behulp van de zon, maar ze zijn daarin eigenlijk helemaal niet efficiënt. Slechts zo’n een procent van de zonne-energie die op ze valt wordt vastgelegd in de koolstof van de plant. Dat is meteen ook de reden dat ze meer CO2 uitstoten dan kolen. Het in de fik steken ervan is echt een middeleeuws idee. Wij kunnen dat nu veel beter. Met zonnepanelen, met warmtepompen en allerlei nieuwe technieken waarbij de energie van de zon veel directer en met een veel hoger rendement wordt vastgelegd.”
Slecht verhaal
Bossen die in de Verenigde Staten worden omgehakt, met een energieintensief proces tot pellets worden geperst om vervolgens met een dieselschip naar Europa te worden getuft en hier in de verbrandingsoven te verdwijnen: het klinkt niet erg duurzaam. Londo begrijpt dat het een lastig te verkopen verhaal is. Toch blijft hij standvastig: “Goed bosbeheer is een absolute voorwaarde. Daarom zijn duurzaaamheidscertificaten en criteria zo belangrijk. Want het kan ook fout gaan, daar ben ik heel eerlijk in.”
“Maar er is een uitgebreid systeem van duurzaamheidseisen voor biomassa, juist om te zorgen dat dit soort lange productieketens wel verantwoord zijn. Daar hebben de industrie en NGO’s jarenlang aan gewerkt. Aan de ene kant denk ik dat dat soort borgingsystemen nooit af zullen zijn, je zult ze altijd verder moeten ontwikkelen en verfijnen. Maar tegelijkertijd hebben we op dit moment zo’n beetje de strengste en de meest uitgebreide duurzaamheidscriteria die je in de wereld kunt vinden. Officieel heet dat NTA 80-80 Better Biomass. Uiteindelijk is het een compromis tussen wat er idealiter zou moeten worden gedaan en wat praktisch haalbaar is, maar voor nu is het denk ik een verantwoorde basis.”
Dat is Louise Vet nadrukkelijk met hem oneens: “De voorstanders zijn duidelijk geen ecologen. Goed bosbeheer is op dit moment meer een wens dan realiteit. Als je CO2 wilt reduceren, moet je bomen bijplanten, niet weghalen.” Vet draagt als ondersteuning voor deze claim het artikel aan dat ecoloog Bronson Griscom recent in het wetenschappelijk tijdschrift PNAS publiceerde.
Schuld en kansen
Een fundamenteel twistpunt lijkt de zogenaamde koolstofschuld te zijn. Dat concept houdt in dat op het moment dat je een boom verbrandt, er nog niet meteen een nieuwe staat. Dat betekent dat er gedurende een periode alleen maar koolstof in de atmosfeer bijkomt. Zoals Arjen Lubach het verwoordde: “Stel je voor dat je een wedstrijdje doet. Jij probeert een boom te laten groeien en een vriend probeert er een te verbranden. Wie wint er?”
Londo: “Dat communiceert heel lekker, dat snap ik natuurlijk ook wel. Maar bedenk in de eerste plaats dat de meeste biomassa voor energie die uit het bos komt, bestaat uit residuen: uit het bosbeheer (zoals fijn tak- en tophout) en zaagsel dat bij houtzagerijen vrijkomt. Het punt van koolstofschuld speelt daarbij niet, dat is vooral relevant wanneer je hele bomen voor energie gaat gebruiken, en dat gebeurt doorgaans niet.”
Hij voegt toe: “Je moet je altijd afvragen wat er was gebeurd als je niets had gedaan, als je die boom niet had geoogst voor biomassa. Hoeveel zou die boom nog gegroeid hebben als je hem had laten staan? Bossen met alleen maar volgroeide bomen groeien niet zo hard meer. Als je dat hebt, en je haalt daar biomassa weg, dan kan het zelfs zo zijn dat je groei stimuleert.”
Goed bosbeheer
“Bij productiebossen speelt bovendien de vraag wat er met het bos zou gebeuren als je er geen hout uit oogst. Zal de bosbeheerder het dan rustig laten doorgroeien en verder met rust laten? Of zal het uiteindelijk bijvoorbeeld worden omgezet in landbouwgrond, omdat de eigenaar van de grond er toch inkomen uit moet halen? Dat soort zaken heeft grote impact op de uiteindelijke koolstofbalans.”
Het vóór-kamp, bij monde van Londo, ziet daarom vooral kansen voor bossen. “De vraag zorgt ervoor dat bossen economische waarde krijgen. Wat je nu in de praktijk ziet, bijvoorbeeld in Scandinavië, is dat door de toegenomen vraag naar hout bosbeheerders in staat blijken om én meer te oogsten én ervoor te zorgen dat de staande voorraad in een bos ook nog eens omhoog gaat.”
Vet werpt tegen dat het wereldwijde oppervlakte bos alleen maar afneemt. “Deze redenering zou alleen maar kloppen als heel veel bos bij wordt geplant en het tegendeel is waar.” En inderdaad: wie een recente Zembla-documentaire over biomassa bekijkt, kan zich moeilijk onttrekken aan de keerzijde van de marktwerking-medaille. De toegenomen vraag leidt overduidelijk ook tot de perverse prikkel om bossen om te hakken. Londo herhaalt: “Goed bosbeheer is een voorwaarde.”
Bos en productiebos
Ook Vet benadrukt voorstander te zijn van de ‘monetarisering’ van bossen: door bossen economisch veel waard te maken, wordt voorkomen dat ze worden omgehakt. “Alleen moet je er heel duurzame dingen van maken, zoals huizen of kwaliteitsmeubels. Dat soort hoogwaardige producten vragen veel minder volumes hout dan energie. En de koolstof die erin zit blijft nog honderden jaren vastgelegd. Maar alsjeblieft niet verbranden! Energie vraagt om grote volumes met weinig economische waarde. Sterker nog, zonder subsidie kan het financieel niet eens.”
Een van de belangrijkste redenen voor het verschil van mening tussen voor- en tegenstanders van biomassa lijkt daarmee de betekenis van het woord ‘bos’ te zijn. Londo doelt daarmee op zeer goed beheerde productiebossen; als het ware intensieve landbouw voor bomen. Dat is nadrukkelijk iets anders dan de bossen die Vet wereldwijd in schrikbarend tempo ziet slinken. “Je moet onderscheid maken tussen wat er gebeurt in landen als Brazilië en Indonesië en in gematigde streken waar het hout vandaan komt dat we voor energie gebruiken. In gematigde streken is ontbossing is geen reëel probleem, maar dat is het zeker wel in de tropen”, aldus Londo.
Desondanks stelt Vet dat het ecologisch besef ver te zoeken is. En ze benadrukt dat duurzaamheidsclaims rammelen: “We zouden die subsidie echt veel beter kunnen steken in innovaties om zonne-energie direct op te slaan.”