Naar de content
Podcast
Podcast

Schatzoeken op de zeebodem

Podcast ‘Net goed!’ – Aflevering 5

iStock/Daria Guseva

Vroeger ging je internetten; tegenwoordig ben je altijd online. Waar ligt dat wereldwijde web eigenlijk? In deze aflevering van ‘Net goed!’ gaat Edda Heinsman op zoek naar het onzichtbare internet.

11 april 2025
Afspelen icoon
Podcast
Podcast

Schatzoeken op de zeebodem

0:00
36:44

Prrrrrrrr ieeee uuuu iiiuuuuuu. Veel mensen weten zich nog te herinneren hoe inbellen klonk om te gaan ‘internetten’. Om verbinding te maken met het internet gebruiken we inmiddels geen telefoonkabels meer, maar nog steeds lopen er overal kabels om te zorgen dat we altijd online kunnen zijn. Waar ligt dat wereldwijde web precies? In de Amsterdamse Watergraafsmeer bijvoorbeeld, blijkt als wetenschapsjournalist Edda Heinsman op zoek gaat naar het onzichtbare internet in deze aflevering van de podcast ‘Net goed!’. Freek Dijkstra van SURF, de ICT-coöperatie van onderwijs en onderzoek, leidt haar daar rond door een datacentrum, een belangrijk internetknooppunt. En Cees de Laat, emeritus hoogleraar systemen en netwerken aan de Universiteit van Amsterdam, legt uit hoe het internet is opgebouwd en hoe het eigenlijk werkt.

Maar liefst 95 procent van het wereldwijde internetverkeer gaat via zeekabels. In totaal liggen er over de wereld verspreid zo’n 600 zeekabelsystemen. “Per jaar gaan er daarvan tussen de 100 en 200 kapot”, vertelt Martin Prins van de Zeekabel Coalitie. Vaak ontstaat zo’n kabelbreuk per ongeluk, maar steeds vaker zijn zeekabels doelwit van kwaadwillenden. Vanwege de sabotagedreiging wil Marcel Nienhuis van zeekabelexploitant Zayo niet afspreken bij een zeekabellandingsstation. “We willen graag zo min mogelijk reuring geven aan waar die kabels precies liggen en waar ze precies aan land komen.” Hij vertelt wel hoe ze kwetsbare kabels beveiligen en hoe ze kabelbreuken repareren. Maar wat doen ze met zeekabels die verouderd zijn? Mag je die zomaar meenemen? En levert dat nou nog wat op, die oude kabels van de zeebodem halen? Je hoort het in deze aflevering van ‘Net goed!’, te beluisteren via jouw favoriete podcastapp (Spotify, Apple).

Reacties zijn hieronder welkom, net als mooie verhalen over het internet!

Transcriptie

Net goed! – Schatzoeken op de zeebodem

===

Edda: Eén van mijn grootste dromen is dat ik ooit een schat vind. En dan natuurlijk het liefst iets heel ouds en waardevols. Een Vikingzwaard, een kist vol munten, gouden oorbellen, die ik dan natuurlijk ook ga dragen. Dus ik loop wat af met mijn metaaldetector. Maar er zijn mensen die het groter aanpakken. Die iets kostbaars boven water halen waarvan ze eigenlijk behoorlijk precies weten waar het ligt. Allemaal te danken aan het internet.

Het internet. Al zo’n veertig jaar een onmisbaar stukje technologie. Onmisbaar, maar onzichtbaar. Want waar zit het internet precies? Hoe werkt het? En hoe heeft het ons leven veranderd? In de podcast ‘Net goed!’ duiken we in de wereld achter het wereldwijde web.

Straks meer over schatzoeken. Nu eerst even beginnen bij het begin.

Freek: Welkom op het Science Park hier in Amsterdam.

Edda: Ik spreek af met Freek Dijkstra.

Freek: En eigenlijk is het wel een hele historische plek voor het internet.

Edda: Een historische plek voor het internet. Gewoon in Amsterdam, in de Watergraafsmeer. Praktisch mijn achtertuin. Ik ben benieuwd.

Freek: Eigenlijk is internet ...

Edda: Even de definitie van internet.

Freek: Een interconnect van alle netwerken. Dus iedereen kan z’n eigen netwerk bouwen. En als je gaat verbinden met elkaar heb je een interconnect netwerk: internet.

Edda: Ik moet toegeven dat ik niet wist dat internet hiervoor staat, maar mijn beeld, een enorm netwerk van allemaal aan elkaar verbonden computers, klopt dus wel. Voor mij is internet zo’n beetje hetzelfde als websites bezoeken en ook alles wat ik op m'n telefoon doe valt voor mij onder internetten. Ik gebruik het vaak door elkaar, maar eigenlijk is het internet niet hetzelfde als het wereldwijde web. Officieel is het internet de infrastructuur, de kabels, de datacenters en het wereldwijde web een dienst, dus dat je via een browser naar webpagina’s kan gaan. We staan in een grote werkplaats.

Freek: Dit is eigenlijk nou een glasvezelkabel.

Edda: Eén zo'n connectie in dat hele enorme web. Dit witte, is dat dan glasvezel?

Freek: Nou, eigenlijk is dat een beschermlaag, want die glasvezel zelf is iets van zes micrometer in diameter, dunner dan een mensenhaar. En daar gaat al dat licht doorheen. En dat licht wat ze doen, je stuurt gewoon een lichtsignaal: aan, uit, aan, uit en dan heel snel, miljarden keren per seconde. En dat wordt natuurlijk nulletjes en eentjes. En aan de andere kant ontvang je het signaal. Dus dat gaat hier helemaal doorheen. Dus in het midden, als je heel goed kijkt, ik kan het zelf bijna niet zien, zal je een klein donker puntje zien. En dat is eigenlijk waar die glasvezel zit. De rest is gewoon beschermlaag.

Edda: Ik ga even heel goed kijken. Sorry, nee, nee. Wat is nou het voordeel van deze glasvezelkabel?

Freek: Nou, glasvezel heeft meer capaciteit. Dat zijn wat nieuwere kabels en daar kan je ook verschillende soorten kleuren licht doorheen sturen. Blauw, rood, groen licht tegelijkertijd. Aan de andere kant heb je dan niet één, maar heel veel verschillende signalen, dus krijg je ook meer bandbreedte, meer capaciteit erop. Het is ook minder storingsgevoelig. Want bij de gewone kabels staat er elektriciteit bij en dat is veel storings gevoeliger. Het verbruikt ook veel meer stroom. Dus eigenlijk die optische kabels zijn veel efficiënter.

Edda: En waarom liggen al die kabels hier?

Freek: Dit is eigenlijk een testbed. Hiernaast zie je wat computers staan, wat racks waar we allerlei experimenten doen van goh, hoe werkt het nou eigenlijk?

Edda: Dijkstra werkt bij SURF, de club die verantwoordelijk is voor rekendiensten, computerdiensten en de netwerkdiensten van zo’n beetje alle opleidingen in Nederland, van mbo tot universiteit en is al jaren werkzaam om het internet te verbeteren.

Freek: Ik heb ooit natuurkunde gestudeerd en dat was zo begin jaren negentig. En toen begon je het internet te krijgen zoals mensen dat nu kennen met webbrowsers. Dus dan ging een signaaltje ergens onder de oceaan door en daar kon je er ergens in Amerika of Finland of weet ik veel waar. Die gaf mij antwoord. Nou, dat vond ik fascinerend. Hoe werkt dat? Die fascinatie heeft me niet losgelaten. Dus nadat ik klaar was met mijn studie heb ik eerst nog wat andere dingen gedaan, maar daarna ben ik gepromoveerd op het gebied van computernetwerken.

Edda: Even een heel kort lesje geschiedenis.

Freek: De voorloper van het internet was ARPANET, dat was voor militairen gericht. Daarna was het heel snel werd het NSF-net. Dat was dan in Amerika voor de wetenschappers en dat is geëvolueerd tot internet.

Edda: Vroeger moest je daar voor inbellen.

Persoon 1: En nu is het allemaal heel simpel met knopjes en je bent erop. Maar wij hadden nog een ouderwetse computer waar je eerst moest inbellen. Ken je dat nog?

Edda: Oja, inbellen. Hoe ging dat ook alweer?

Persoon 1: Dan moest je dus via je telefoon belde je in en brrrrr brrrrr brrrr, piep, piep, piep. Hij doet het.

Persoon 2: Je ging echt inbellen ja.

Edda: Daar wil ik meer over horen. Dus ik spreek af met Cees de Laat, ook op het terrein van het Science Park.

Cees: Ik ben emeritus hoogleraar Systemen en Netwerken aan de Universiteit van Amsterdam. Ik ben inmiddels twee jaar met pensioen, maar ik ben nog steeds één dag per week verbonden. Hoewel, als je het mijn vrouw vraagt zal die een ander getal noemen.

Edda: Even in grote stappen door de ontwikkeling van het internet. Eerst ging het internet via de telefoonkabel.

Cees: En dan had je modems en de eerste modems waren ook kasten, echt een hele koelkast groot. En dan kon je over een normale telefoon gesprekslijn tot 32 kilobit halen.

Edda: Daarna kwam ...

Cees: ADSL, dan had je 128 of 256 kilobit tot in de eerste jaren van dit decennium.

Edda: En toen glasvezel.

Cees: En ja, daarna kreeg je die hogere snelheden over de kabel of over fiber aan huis. De omslag dat we naar optische fiber gingen, dat lag meer aan het eind van de negentiger jaren. Toen hadden we gigabit verbindingen.

Edda: Dus terwijl ik thuis nog zat in te bellen, waren jullie al keihard aan het ...

Cees: Ja, dus wij hebben hier ook labs waarin we een paar honderd gigabit verbindingen hebben naar ... Surfen naar de hele wereld waarin onze studenten en onze onderzoekers allerlei nieuwe protocollen kunnen uitproberen.

Edda: Nieuwe protocollen? Ja, de informatie die je over het internet verstuurd wordt in stukjes gehakt. Kleine pakketjes die via allerlei routes op de plaats van bestemming komen. Dus niet zoals de telefoongesprekken vroeger, één rechtstreekse verbinding.

Cees: Maar met extra verbindingen in een soort spinnenweb, heb je heel snel een netwerk wat heel betrouwbaar is, ofwel kleinere faalkans dat pakketten niet aankomen en het enige wat de andere kant moet doen is die krijgt dan al die envelopjes binnen, die pakketjes, die moeten ze in de goede volgorde zetten en dan weer het originele bericht reconstrueren. Dat heet TCP, dat is één van de basis internetprotocollen. Dus er bestaan regels, internetprotocollen, die de verstuurde pakketjes informatie op de goede volgorde zetten. Maar die internet protocollen zijn gemaakt in de tijd dat de verbindingen langzaam waren en de computers relatief snel.

Cees: Ja, de computer kon dus tijd besteden aan ja, ik krijg weer een envelopje binnen, er komt er nog één aan. Die moeten dan zo in de volgorde gezet worden. Dus die protocollen zijn nogal geoptimaliseerd om zoveel mogelijk door zo’n heel langzame verbinding heen te krijgen. En wat er dan op die eindsystemen gebeurde, ja, die computers waren toch wel sneller dan waarmee ze de informatie kregen. Dat veranderde rond de eeuwwisseling. Toen kregen we experimentele verbindingen die nu veel sneller waren dan dat een computer aankon. Dus mensen weten wel iets van de Moore’s cycle.

Edda: Oh ja, de wet van Moore.

Cees: Computers worden typisch twee keer zo snel iedere achttien maanden. Het internet, versnelling ging veel harder. Maar die protocollen waren daar niet op geoptimaliseerd. Dus er is zeker rond de eeuwwisseling en de eerste decennium een hele hoop werk gegaan in protocollen optimaliseren, dat ze de veel hogere snelheden die het internet begon te leveren aankonden.

Edda: Nooit over nagedacht. Het internet voelt als iets dat werkt en klaar is. Maar er wordt natuurlijk ook gewoon onderzoek naar gedaan en er zit heel veel werk in. Ik zie een beetje een trotse blik hier ineens.

Cees: Ja, nou, wat wij deden hier was, we hadden een van de eerste supersnelle verbindingen over de oceaan, dus tussen hier en Chicago. En mijn groep had de eerste apparatuur aan beide kanten.

Edda: De Laat vertelt dat de apparatuur goed werkte bij het testen, maar op deze enorme afstand ineens grote vertraging opleverde.

Cees: Dat was dus een protocolkwestie.

Edda: Aan de zendende kant konden ze het bericht pas weggooien als ze een bevestiging hadden dat het aan de andere kant was aangekomen. Geen probleem op korte afstand, maar over de oceaan koste het zeeën van tijd.

Cees: Maar zo leer je dus dingen als je werkelijk op hoge snelheid wereldwijd zo’n netwerk uitrolt voor wetenschappelijk onderzoek. En wat we nu nodig hebben voor de astronomie, voor de hoge-energiefysica en CERN, dat je heel goed de eigenschappen moet weten van die apparatuur en de protocollen die je er overheen wilt draaien.

Edda: Duidelijk. Het internet is opgezet in eerste instantie door het leger, maar gegroeid voor de wetenschap. En dat startte dus voor Europa hier op het Science Park in Amsterdam, waar ik rondloop met Freek Dijkstra.

Freek: Je ziet hier rechts, daar een soort dijk daar lopen, dus als hij doorbreekt, loopt dat hier ook allemaal lekker onder met water.

Edda: We staan echt in een polder.

Freek: Zeker. Dus je zal zo meteen zien in het datacentrum waar we naar toe gaan, dat al die computers op de eerste en tweede verdieping staan, niet op de begane grond, dus het idee van ja, als die dijk doorbreekt dan blijft alles werken. Maar hier links zit ook het CWI. Dat is het Centrum voor Wiskunde en Informatica. En dat is een bijzondere plek, want dat was eigenlijk de eerste plek in Nederland waar internet binnenkwam.

Edda: Fantastisch! Dit is toch wel historische grond. Leuk om hier rond te lopen, maar echt zichtbaar is het internet nog niet geworden. Maar daar komt verandering in. Dijkstra en ik staan stil voor een enorm gebouw.

Freek: Er zitten geen ramen in.

Edda: Nee.

Freek: De meeste kantoorpanden hebben wel ramen. Het is een datacentrum. En de glasmuur is ook nog speciaal, want dat is eigenlijk ter bescherming. Want als iemand hier met zijn auto naartoe rijdt dat hij niet zomaar tegen het kantoorpand aanrijdt. Dus eigenlijk zijn er heel veel onzichtbare beveiligingsmaatregelen, want al die datacenters zijn best wel goed beveiligd tegenwoordig.

Edda: Even kijken of we naar binnen mogen.

Beveiliger: U kunt ook uw vingers scannen. Top! Nog een keertje proberen? Nog een keertje. Wil je het nog een keer proberen? Wil je een andere vinger proberen? Volgens mij ligt  het daaraan.

Freek: De middelvinger.

Beveiliger: Ja, en dan nog een keer. Top!

Freek: Nou, we zijn binnen.

Edda: Gelukt, ik hield het even spannend.

Freek: Hij is erg gevoelig afgesteld.

Edda: Met de lift omhoog.

Freek: Een beetje gekraak hier op de vloer.

Edda: Plakstrips op de vloer om vuil te vangen. Je wil niet dat je schone computers vies worden. De deur gaat open en een enorm kabaal komt op ons af. Oh ja, ik zie oordopjes hier liggen.

Freek: Oordopjes, want je hoort al, dit is al wat lawaaierig. Zo meteen zal het nog lawaaieriger zijn.

Edda: Het is warm.

Freek: Weer een hele kale ruimte bijna.

Edda: Ik zie een hele lange gang met allemaal deuren. Ja, het heeft iets van een film. Oh, maar dit is dan wel weer een soort gezellig kantoor.

Freek: Ja, en in één keer sta je in een soort hele gekke ruimte.

Edda: Verder zonder ramen naar buiten. Het heeft iets futuristisch of iets showroomachtigs.

Freek: Daar staat onze supercomputer Snellius, die door wetenschappers gebruikt worden die echt grootschalig willen rekenen. Hele grote simulaties willen draaien over chemie, over biologie, weersimulatie, klimaatsimulaties. Nou, dat wordt hierop gedaan en tegenwoordig ook heel veel, dat worden dan LLM's genoemd, de large language-modellen. Ook die worden hier op gerekend zodat je allemaal van die AI modellen kan maken hier.

Edda: Ik vind het toch ook wel fijn om dan hier bij  een datacenter te zijn, maar dan te weten, dit is wel echt een heel nuttig datacentrum. Niet alleen maar een datacentrum voor onzin dingetjes, maar echt voor de wetenschap.

Freek: Ja tuurlijk, het is echt een mooi apparaat wat hier staat. Aan de andere kant staat trouwens ook een heel mooi apparaat.

Edda: Dijkstra wijst op het koffiezetapparaat waarvoor speciaal een waterleiding moest worden aangelegd. En dat heeft iets van € 15.000 gekost.

Freek: Dus ik presenteer hier niet de lekkerste, maar wel de allerduurste koffie van Amsterdam.

Edda: Oh wauw! Nou, mag ik? Oke, ik ga eens even proeven. Nou ja, prima bakkie. We gaan verder met de rondleiding langs alle klinisch aandoende ruimtes vol met rekken vol computers, mega veel kabels, back-upsystemen en dan weer naar buiten naar het volgende gebouw. Dit was het datacentrum en de supercomputer en de duurste koffie van Amsterdam. Nu klaar voor het internet. Eerst weer een uitgebreide paspoortcontrole en dan.

Freek: Er zijn een paar corridors, dat zijn van dat soort lange gangen, zoals we net ook zagen met allemaal racks aan beide zijdes. Als je door deze gangen kijkt, hier zijn al die energie apparaten. Hier links staat een dieselgenerator en daar verderop staan allerlei batterijen voor, want als de stroom hier uitvalt dan neemt die diesel het over. Maar het duurt een minuutje of wat voor dat opgestart is. In de tussentijd zijn al die batterijen daar die al die apparaten tegelijkertijd kunnen aansturen. Eigenlijk hebben we in twee plaatsen in Nederland een deel van ons netwerk staan, zodat als er één uitvalt, dan hebben we nog altijd die andere plek. En dit is dan onze belangrijkste plek. En hier zijn ook heel veel internationale verbindingen. Onder andere met CERN in Genève. Daar is een aparte verbinding voor, want er komt heel veel data vanuit die versneller daar. Nou, we hebben nog meer van dat soort plaatsen. Ook radioastronomen. Die willen ook heel veel data genereren. Thuis zit je misschien op het KPN-netwerk of op Ziggo en dan komt het op ons netwerk terecht. Nou, uiteindelijk hebben ze allemaal verbindingen  naar onder andere dit gebouw. Daar staat een router, dat is een netwerkapparaat. Hier staan al die netwerken, die komen samen. Dus Google en Ziggo en KPN, maar ook SURF Netwerk. Ook het CERN-netwerk en allerlei andere netwerken uit de wereld komen hier samen. Je hebt een apparaatje daar staan en die worden hier verbonden. En zo heb je eigenlijk die netwerken die samen verbonden zijn. Dat vormt het internet.

Edda: Het internet. Ik ben er, of nou ja, een van de knooppunten van de vele knooppunten. Wat maakt dit dan zo’n goed knooppunt? Waarom?

Freek: Eigenlijk, de enige reden is dat er één iemand ooit is begonnen mee, en ja, als er een paar mensen zitten, dan ja, waarom zou je ergens anders toe gaan, terwijl er hier meer zitten? En dat versterkt zichzelf. Dat wordt het netwerkeffect genoemd. Hoe meer mensen er zijn, hoe interessanter de plek wordt en hoe meer erbij komen, hoe nog interessanter het wordt. Zo krijg je een knooppunt. Dus eigenlijk doordat er één, ik zeg maar even onaardig, één gek in het verleden heeft bedacht laten we hier eens iets leuks doen en laten we gewoon maar een beetje knutselen, is het uitgegroeid tot een hele economie. Ja, fantastisch!

Edda: We staan weer buiten. Even wennen aan de frisse lucht en vooral aan de stilte. Oké, het ontstaan van het internet en dat belangrijke knooppunt heb ik volgens mij gecoverd. Maar ik ben benieuwd of ik meer te weten kan komen over die kabels waar Cees de Laat over sprak.

Cees: Onderzeese kabels. Dat is ook super kritische infrastructuur geworden.

Edda: De laatste maanden is er steeds meer over zeekabels te doen.

Nieuwslezer 1: Een heel nieuw soort dreiging, namelijk de sabotage van onderzeese kabels.

Nieuwslezer 2: Finland en Duitsland maken zich zorgen over het plotseling uitvallen van een onderzeese glasvezelkabel.

Nieuwslezer 3: Een schip in beslag genomen datmogelijk met opzet een glasvezelkabel heeft beschadigt. Die kabel loopt onder water van Letland naar het Zweedse eiland Gotland.

Edda: ‘Het wordt een beetje spannend in kabelland’, appt Martin Prins van Zeekabel Coalitie me. De week daarvoor heb ik hem nog gesproken.

Martin: Kijk, wij hebben best wel een aantal zeekabels in Nederland. Dat is historisch zo gegroeid. Maar als we kijken naar de huidige situatie zijn er elf aanlandingen. En van die elf aanlandingen gaan er in de aankomende vijf jaar zo’n zes verdwijnen.

Edda: Oh jee, dat klinkt wel heel erg.

Martin: En dat komt omdat die dingen, ja, die verouderen.

Edda: Oké, dus niet meteen door slechteriken, dat scheelt. Maar dat er kabels verdwijnen is een probleem, volgens Prins.

Martin: Omdat wij in Nederland heel veel afhankelijke partijen hebben van die grote hoeveelheid kabels. We hebben bijvoorbeeld SURF. Die verbindt eigenlijk onderzoeksinstituten en onderwijsinstellingen. En die zorgt ervoor dat er heel veel onderzoeksdata kan worden verwerkt in Nederland. En sommige van die data moet heel snel getransporteerd worden en dat kan eigenlijk alleen maar via zeekabels. Om een idee te geven we hebben in Dwingeloo, in Dwingeloo hebben we ASTRON.

Edda: Ja, Dwingeloo, het hart van de LOFAR-telescoop. Duizenden kleine radioantennes die samen een enorme telescoop vormen. Al die antennes verspreid over heel Europa leveren enorm veel data die heel secuur verstuurd en verwerkt moeten worden.

Martin: En al die data moeten worden getransporteerd en dat moet zo snel mogelijk. Daar heb je weer grote bandbreedtes voor nodig. En die grote bandbreedtes, die kun je alleen maar behalen op glasvezelsystemen. Die heb je zowel terrestrial, over het land, als over zee. Over zee zijn ze vooral heel erg belangrijk, omdat je intercontinentale verbindingen kunt maken van hier naar Noord-Amerika, van hier naar Afrika, Azië. En dat gaat allemaal via de zee. En eigenlijk kun je dat niet ononderbroken doen op het land, dus vandaar dat die kabels belangrijk zijn. Zo’n 99 procent van dat soort verkeer kan alleen maar over zeekabels worden getransporteerd. Rond de 95 procent van alle datacommunicatie gaat over zeekabels.

Edda: Dus we hebben kabels nodig. Niet alleen om leuke TikTok-filmpjes te kijken, maar ook om onze wetenschappelijke data te versturen om onderzoek te doen. En met die kabels is dus blijkbaar van alles aan de hand. Niet alleen dat ze verouderen, maar ook dat ze steeds vaker doelwit zijn van kwaadwillenden.

Martin: We hebben zo ongeveer 600 kabelsysteem over de wereld.

Edda: Zeekabelsystemen.

Martin: En daar gaan er iets tussen de 100 en 200 van kapot per jaar.

Edda: Zoveel?

Martin: Dat is echt heel veel, ja. Dus dat kan onder allerlei invloeden gebeuren. Het kan natuurlijk ook zo zijn dat iemand expres een anker over de grond sleept, maar ook heel vaak gebeurt dat niet expres.

Edda: Ja, maar merk je daar als gebruiker wat van?

Martin: Nou, negen van de tien keer niet. Tenzij er bijvoorbeeld maar één kabel zou liggen. Als jij in een onderontwikkeld land bent en er ligt maar één kabel, dan merk je dat meteen. Maar heel vaak wordt er door de partijen die gebruikmaken van die kabels meerdere routes gebruikt. En bijvoorbeeld in Nederland als wij niks doen, dan hebben we straks maar vijf à zes kabels over en dan zou je dat eerder kunnen merken als er op strategische plaatsen zo’n breuk plaatsvindt. Dat zou jammer zijn, ja.

Edda: Ik vind het niet heel subtiel, zeg maar.

Martin: Ja, dat moet ik subtiel zeggen toch? Het kan echt per ongeluk gebeuren. Dat gebeurt negen van de tien keer per ongeluk.

Edda: Ja. Daar wil ik meer van weten. Dus op naar Marcel Nienhuis van ZAYO, de zeekabelexploitant. Niet in het geheime zeekabellandingsstation in Zandvoort, maar op een kantoor in Amsterdam. Ja, ik had eigenlijk het plan om af te spreken bij een kabellandingsstation.

Marcel: Ja, ja.

Edda: En dat ging op het laatste moment toch niet door.

Marcel: Dat is jammer. Nee, de zeekabels, die zijn nu vol in de aandacht van allerlei instanties. En dat zijn niet alleen vriendelijke instanties, maar ook minder vriendelijke instanties. Laat ik het daar op houden. En onze zeekabels, ja, die worden toch wel nu bedreigd door sabotage met name en zijn, ja, kwetsbaar. En wij willen graag zo min mogelijk reuring geven aan waar die kabels precies liggen en waar ook die kabels precies aan land komen en waar die landingsstations zich bevinden. Ja, en met name in verband met veiligheid.

Edda: En dan dus niet alleen de landingsstations waar de kabels aan land komen, maar hoe beveilig je in hemelsnaam die kilometerslange kabels op zee?

Marcel: En we hebben de kabel, hebben we op de Noordzee zeg maar ingebaggerd. Dus we hebben ’m zeg maar begraven onder de zeebodem. De zee tussen Engeland en Nederland op dat stuk is veertig, vijftig meter diep en daardoor is het technisch nog mogelijk om ’m te begraven. Maar dan heb je een kabellegschip en die heeft een soort spuit lans die heel diep het zand aan de kant blaast. Daar leggen we die kabel dan in en daarna wordt het zand weer terug eroverheen geschoven. En zo ligt ie dus op een meter of twee of drie meter kun je ’m dan diep leggen. Helaas door stromingen, getijden en alles kan het soms zijn dat er wat zand wegspoelt. En dan ligt ie nog maar op een halve meter diep.

Edda: Ja, en kan ik als ik op het strand loop struikelen over jullie kabel?

Marcel: Nee, daar ligt ie denk ik ook op ongeveer drie meter diep. Dus als de strandgangers een zandkuil maken, moeten ze niet verder dan drie meter diep graven.

Edda: Oké, dus de kabels liggen, mits de zee niet te diep is, netjes verborgen onder een laag zand. Maar er is nog meer. Bij hun eerste zee kabel hadden ze een speciale patrouilleboot voor de veiligheid.

Marcel: Daar hadden wij ook een bewakingsschip. Die vaarde eigenlijk 24 uur per dag heen en weer tussen Engeland en Nederland om die zee kabel enigszins te beschermen. Alleen één, is dat een hele dure optie en twee, het is 200 kilometer dus die boot kan ook maar op één plek tegelijk zijn. Dus ja, dat werkte in de praktijk niet, dus daar zijn we ook mee gestopt.

Edda: Martin Prins vertelde dat er wereldwijd wel zo’n 100 à 200 kabelbreuken zijn per jaar. Hoe zit dat met de kabels van Marcel Nienhuis?

Marcel: Ja, we hebben tussen Frankrijk en Engeland in een kabel liggen. Daar is de zee veel dieper en is ook minder scheepvaart, met name minder vissers. En die kabel is in meer dan twintig jaar tijd nog nooit geraakt. Nou hebben we een andere kabel tussen Engeland en Nederland. Die is ook twintig jaar oud en die is denk ik in totaal minstens tien keer geraakt.

Edda: Echt?

Marcel: Ja, met name vissers met hun sleepnetten en ankers, maar met name met sleepnetten. Ja, raken ze zo’n kabel? Ja, en dan zijn we wel de pineut.

Edda: Wat als zo’n kabel stukgaat?

Marcel: Ja, want dan betekent dus dat je een schip moet sturen. Nou, dat schip moet eerst beschikbaar zijn hè. Die ligt niet 24 uur per dag te wachten totdat er een kabel door doormidden gaat. Dus die moet je echt regelen. Nou, vaak kun je dat wel binnen een week regelen, maar ja, daarna moet ie er naartoe. Moet ie t zoeken hè, want ja, dat is toch lastig zoeken op de zeebodem. En daar hebben we daarom wel apparatuur voor om ’m te vinden. En dan moet je ’m naar boven halen en dan op het schip repareer je ’m en las je alle vezeltjes weer aan elkaar. Dan moet je hem testen. Dus dan ga je apparatuur neerzetten in Engeland en in Nederland om te testen, zijn alle verbindingen weer goed. En als dat goed is, dan kun je ’m weer laten zakken op de zeebodem en dan is ie weer gerepareerd. Ja, dat is wel een kostbare aangelegenheid en een tijdrovende aangelegenheid.

Edda: De kabels worden dus zo snel mogelijk gerepareerd. Het wordt me wel duidelijk waarom ze juist voor Zandvoort hebben gekozen: de kortste route over zee naar Engeland. Want een kabel op land repareren is toch net wat minder werk. Gelukkig hebben ze het netwerk in een ring aangelegd.

Marcel: Wij noemen dat de flap. Frankfurt, Londen, Amsterdam en Parijs. En ja, al die vier steden zijn ook financiële centra, dus ja, daar is heel veel van afhankelijk voor onze financiële klanten.

Edda: Ja, de financiële sector, Daar komt ie weer voorbij. Daar hadden we het de vorige aflevering al over. Die flitstraders zitten natuurlijk niet te wachten op een vertraging, hoe gering ook. Ja, en als het nou misgaat?

Marcel: Als de zeekabel tussen Nederland en Engeland doormidden gaat, dan schakelt het verkeer eigenlijk in een fractie van een seconde over op die andere route via Parijs en de zeekabel naar Engeland. Dus ja, klanten hebben daar een fractie van een seconde last van. Maar omdat die route veel langer is, hebben ze daar wel iets vertraging op zeg maar, totdat die andere zeekabel weer gerepareerd is.

Edda: Dus vooral vanwege de financiële sector en voor de wetenschap steeds snellere en betere kabels en betere protocollen. Maar ineens vraag ik me af ... Die oude kabels, blijven die dan liggen of wordt het ...

Marcel: Ja, dat is interessant. Al die kabels, die eerste zeekabels, telecommunicatie kabels zijn in die eind jaren negentig, begin 2000 zijn die aangelegd. Allemaal met de gedachte van, 20, 25 jaar. Er is eigenlijk nog nooit heel sterk nagedacht over, hey, als dat ding end of life is, wat ga je daar dan mee doen? Ga je ’m dan dan weghalen? Ja, daar zijn geen plannen voor. Nee, daar is niet over nagedacht.

Edda: Ah ha, maar dan komt in beeld Arne de Jong. Ja, deze aflevering heet niet voor niets ‘Schatzoeken op de zeebodem’. Hij heeft namelijk wel nagedacht over die kabels die end of life zijn.

Arne: Hier kun je de roggen aaien als je wil.

Edda: Nou ja, wil ik eigenlijk wel.

Arne: Ga je gang. Ja, en dan omdraaien.

Edda: Ik voel me wel een beetje Freek Vonk. We spreken af in het zeeaquarium Bergen aan Zee. Is dit nou een beetje vergelijkbaar met op een schip zitten?

Arne: Nee, totaal niet. We zien ze zelden. Af en toe walvissen en dit leeft allemaal op de bodem. Dit zien wij eigenlijk niet.

Edda: Oké, ik geef toe, niet helemaal vergelijkbaar, maar het leek me het dichtst bij op een schip staan en naar kabels zoeken. Want dat is wat Arne de Jong doet.

Arne: Ik ben gespecialiseerd in het ophalen van oude communicatiekabels van de zeebodem.

Edda: Hoe kwam hij op dat idee?

Arne: Ik kwam zelf niet op het idee. Het is een Zuid-Afrikaan die op het idee kwam en dat was een boer. En die kwam in het museum en die zag een oude kabel liggen. En hij dacht hé, dat is interessant om te gebruiken voor hekken, om de wild farms heen in Zuid-Afrika. En die is zich gaan verdiepen en die heeft ook een kabel toen gekocht een oude kabel van Kaapstad naar Portugal en heeft toen allerlei plannen bedacht om dat op te halen. Is niet gelukt en via via is hij toen in contact met mij gekomen en ik ben toen gevraagd van, hé heb je daar zin in om daar iets mee te gaan doen? Ja, ik dacht ja waarom niet?

Edda: Tja, oude kabels hergebruiken om je vee vast te houden.

Arne: Ja, ik heb ondertussen 25.000 kilometer kabel opgehaald.

Edda: Wauw, 25.000 kilometer kabel.

Arne: Ja, dat klinkt heel veel. Er liggen momenteel tussen de 3,5 en 4 miljoen kilometers kabels op de oceaanbodem, zowel kabels die nog werken als kabels die niet meer werken.

Edda: En hoeveel van die miljoenen kabels werkt nog?

Arne: Op dit moment is er zo'n 1,5 miljoen kilometer kabel live, dus die werkt nog. Maar er wordt gigantisch veel gelegd. Er wordt per jaar zo’n 300- tot 500.000 kilometer gelegd.

Edda: Zo. En er ligt dus ook heel wat voor het oprapen zeker?

Arne: Ja, de eerste kabels werden gelegd in 1850. Dat zijn telegraafkabels. Ja, en er liggen miljoenen kilometers kabels. Er liggen tonnen aan staaldraad en koper ligt op de bodem van de oceaan.

Edda: Dat klinkt veelbelovend. Tonnen aan kabels voor het oprapen? Of is het toch lastiger? Begin je gewoon in de haven bij zo’n landingsstation en je zegt, nou rol maar op.

Arne: Nee, helaas werkt het zo niet. Wij krijgen de kabels die allemaal buiten de nationale wateren zitten van de landen. Daar heb je ook niet te maken met vergunningen en dus haal je voornamelijk alleen in heel diep water, haal je kabels op, dus je moet ergens naar een plek op de zee varen en daar begin je.

Edda: Midden op zee gooit De Jong een anker uit aan een hele lange lijn.

Arne: Heb je soms 9 tot 10 kilometer draad, heb je uit staan, dus dat zijn gigantische, gigantische afstanden.

Edda: Dat is nog eens vissen voor professionals. Een anker aan een touw van wel tien kilometer. Ik kan het me bijna niet voorstellen.

Arne: Wel grappig, je hebt hier een soort van anker.

Edda: In het haaien- en roggenbad voor ons ligt ook een enorm anker ter decoratie. Ziet dat anker er zo uit?

Arne: Ja, jazeker, het is wel vergelijkbaar, alleen wat het verschil is, is dat die middelste boom die hier heel smal is, is bij ons heel breed. Wij noemen het ook een flat fish, een platte vis. Hij lijkt ook een beetje op deze roggen zodat hij altijd plat op de bodem ligt. Dit anker zou kunnen vallen. En dan gaat hij wel over de bodem heen, maar dan gaat geen van de haken gaat echt in de bodem.

Edda: Ja, ja, oke.

Arne: Maar vaak liggen die kabels ook een klein beetje begraven op de oceaanbodem, want ze liggen er al vijftig of zestig jaar. Dus allerlei zand en al het debris wat er opvalt dat begraaft hem een beetje. Dus die haken, die moeten echt een klein beetje in de bodem verdwijnen om hem op te pikken.

Edda: Ja, je zou het misschien niet denken na wat de zeekabeldeskundige van net zei, dat er elk jaar van 600 kabels er honderd stukgaan. Maar dat opzettelijk stuk maken en vervolgens binnenhalen van de kabels is helemaal niet zo eenvoudig. Hoe gaat het in z’n werk? Eerst even een beginnetje maken.

Arne: En die kabel moet je dus doorsnijden eigenlijk op de bodem. En dat doen we door een mes in het anker te stoppen op het moment dat ie die kabel grijpt. En dan trekken we ’m omhoog en dan door zijn eigen gewicht dan snijdt ie hem door.

Edda: Een paar kilometer verder varen ...

Arne: Gaan we nog een keer hetzelfde doen.

Edda: Opnieuw hengelen met het anker, maar nu zonder mes. En dan de kabel meter voor meter aan boord trekken.

Arne: Dus ja, in het begin zijn we wel eens vier à vijf dagen bezig geweest om de eerste keer een kabel aan boord te krijgen.

Edda: Dan klinkt het voor mij best wel als veel gedoe.

Arne: Waar doen we het eigenlijk voor?

Edda: Ja.

Arne: Waar we het uiteindelijk voor doen is de materialen in die kabels. En het interessante is, die kabels hebben ze gemaakt van echt de allerhoogste kwaliteit materialen. Dus het koper wat erin zit is 99,9 procent puur koper. Het plastic wat erin zit, zeker plastics is voor ons heel waardevol, die zijn heel goed recyclebaar. En ook het staaldraad is heel hoog kwaliteit. Dus wat we omhoog halen zijn heel hoogwaardig kwalitatieve producten waar de recycling wereld eigenlijk om zit te springen, zeker de plastics.

Edda: Ik ben gewoon helemaal verbaasd eigenlijk. Maar wat leuk! Oe, wat doet die vis nou? Ja, er komt een rog even uit het water springen. De Jong pakt er een paar stukjes van kabels bij die hij zelf van de zeebodem heeft opgevist.

Arne: Nee, dit zijn allemaal verschillende type kabels.

Edda: Wat is het hard!

Arne: Ja zeker, als je hier een meter van hebt, dan heb je een goede knuppel te pakken. Nee, zo ziet een kabel er uit, standaard coaxial-kabel. De staaldraad aan de binnenkant om het kracht te geven. En koper, dat is dan voor het signaal. En een isolator ertussen. De andere koper is voor stroom. En weer een plastic laag om het allemaal waterdicht te maken. Niet alle kabels zijn makkelijk uit elkaar te halen. Deze is ingewikkeld, dus hier zijn we allerlei testen op aan het doen, hoe we dit allemaal van elkaar kunnen splitsen. Dit is bijvoorbeeld een kabel uit 1960, zo komt hij uit het water.

Edda: Ja, het ziet er ...

Arne: Het ziet er als nieuw uit.

Edda: Ja, het voelt nog helemaal glad.

Arne: Nee, over het algemeen, die kabels we die ophalen, zien eruit alsof ze net uit de fabriek komen. Er gebeurt heel weinig mee op de bodem van de oceaan.

Erna: We lopen verder door het aquarium. Hier staat een medewerker een wereldkaart te voorzien van lampjes. Overal steken snoertjes uit.

Arne: Grappig dan zijn dit allemaal landingsstationnetjes.

Edda: Waar ben je allemaal geweest als we hier op deze kaart kijken?

Arne: Ja, we kunnen beter zeggen, waar niet. Mijn eerste kabel was van Kaapstad naar Portugal. Dat is helemaal vanaf hier ongeveer tot aan hier. Hier zijn we gestopt want hier werd het wat te druk met andere kabels.

Edda: Oké.

Arne: Ik heb kabels opgehaald hier in de Atlantische Oceaan. Ik heb kabels in de Middellandse Zzee opgehaald. We hebben hier een kabel opgehaald van tussen Los Angeles en Hawaï. Dit is de Indische Oceaan, maar daar hebben we nu ook kabels, dus daar gaan we ook binnenkort heen. Dus ja, eigenlijk alle oceanen wel. Enigste wat nieuw is, maar er liggen nog geen kabels is de Arctische Oceaan. Maar daar gaan ze nu waarschijnlijk ook een kabel leggen. Het ijs zal daar smelten dus het zal daar ’s zomers langer open zijn. Dus de eerste schepen varen er ook al bij langs. En nu willen ze daar ook een kabel gaan leggen, omdat die route gewoon nou eenmaal veel korter is bovenlangs dan helemaal onderlangs.

Edda: Een wereld vol kabels. Is het weghalen voor De Jong een kwestie van geld verdienen of toch meer natuurbescherming?

Arne: Nou, meer een avonturier. Natuurlijk, we moeten winst maken, maar ik vond het, de eerste keer vond ik het ook een uitdaging. Kunnen we dat? We zijn dan de eerste die dit echt gaan doen. En ik denk dat het misschien op dat moment wel meer de uitdaging mij aantrok dan het geld wat ik ermee kon verdienen. Maar ja, nu is het gewoon meer echt een serieus bedrijf geworden. En het is nog steeds een operationele hele leuke uitdaging. We verdienen er geld mee en ik denk dat wat we goed doen is materialen weer hergebruiken, dat dat belangrijk is.

Edda: Fascinerend, maar minder eenvoudig dan ik hoopte. Maanden op zee. Best wel veel gedoe. Ik vraag me ineens af, is er niet iets te doen met die oude kabels op land? Even terug naar Nienhuis van ZAYO. Kunnen we niet wat met hun oude spookkabels?

Marcel: En dan gaan we die oude kabel niet meer gebruiken.

Edda: Oké, het voelt ...

Marcel: Het laten liggen is wel goedkoper dan weghalen.

Edda: Ja, ik zie gewoon een geheim netwerk voor me. Je hebt al die kabels daar liggen, die liggen daar maar niks te doen. Misschien een onderzoeksnetwerk voor studenten die daar dan via kunnen communiceren?

Marcel: Ja, om mee te spelen en te kijken? Ja, nee, dat is een interessante. Daar hebben wij nog geen plannen voor. Maar ja, je zou inderdaad oude kabels ter beschikking kunnen stellen voor studenten om te oefenen, te leren  en weet ik het.  Ja, dat zou in theorie kunnen, ja. Misschien is dat een leuke om eenseen keer te onderzoeken met een onderwijsinstelling.

Edda: Dus een oproep, mocht er nog iemand een idee hebben voor een geheim, letterlijk ondergronds netwerk? Laat het weten.

Van een geheim netwerk is het een kleine stap naar waar ik ook nog met Cees de Laat over sprak.

Cees: We zijn een continent in oorlog, of in ieder geval waar oorlogen gaande zijn en dat merken wij misschien in de fysieke wereld hier alleen op afstand. Maar in de digitale wereld merken we dat heel erg.

Edda: Hoe zit dat? Zijn we verwikkeld in een digitale oorlog, in een cyberwar? Je hoort het in de volgende aflevering van ‘Net goed!’. En mocht je nou zelf ook nog een mooi verhaal hebben over het internet, laat het vooral weten op nemokennislink.nl.

ReactiesReageer