Crone onderzoekt hoe het menselijk brein zich ontwikkelt van de kindertijd, via de puberteit tot in de volwassenheid. De Spinozapremie is voor haar een bevrijding: “Eindelijk hoef ik niet meer van project naar project te leven, we kunnen verbindingen gaan leggen en echt de diepte in.”
“De eerste week dacht ik: misschien bellen ze toch nog terug, om te zeggen dat ze een foutje gemaakt hebben.” Eveline Crone, hoogleraar Neurocognitieve Ontwikkelingspsychologie aan de Universiteit Leiden, kon aanvankelijk nauwelijks geloven dat ze een Spinozapremie gewonnen had, al op de relatief jeugdige leeftijd van 41 jaar.
Concurreren om subsidies
Spinozawinnaars mogen 2,5 miljoen euro aan hun onderzoek besteden, geheel naar eigen inzicht. Voor Nederlandse begrippen geeft dit een enorme vrijheid, die sterk afwijkt van het gebruikelijke, moeizame concurreren om subsidies voor kortlopende projecten. Crone: “Ik voel me niet meer zo gehaast. Eindelijk hoef ik niet meer van project naar project te leven, we kunnen verbindingen gaan leggen en echt de diepte in.”
Crone is voor het grote publiek geen onbekende. Ze manifesteert zich met enige regelmaat in de media, geeft lezingen, en in 2008 schreef ze het boek Het puberende brein. Daarvan zijn in Nederland 85.000 exemplaren verkocht, en het is in meerdere talen gepubliceerd. In 2012 volgde Het sociale brein van de puber. Ook ontwikkelde ze de website Kijk in je brein, met aparte afdelingen voor leerlingen en docenten.
Crone en haar groep aan de Universiteit Leiden onderzoeken hoe het brein van de mens zich ontwikkelt, vanaf de geboorte tot aan de volwassenheid, die pas rond het 25ste levensjaar bereikt wordt. Dat gebeurt op twee manieren: enerzijds door testen en observaties bij kinderen in praktijksituaties (op school of in het lab), anderzijds door in hun hersenen te kijken met diverse scantechnieken.
Verschillend tempo
Een fundamenteel inzicht dat uit dit type onderzoek voortkomt, is dat verschillende delen van de hersenen zich in een verschillend tempo ontwikkelen. Daardoor leren kinderen, pubers en volwassenen niet op dezelfde manier, en zijn ze niet in dezelfde mate in staat om zich in een ander te verplaatsen of de eigen activiteiten te plannen.
Maar dit gaat altijd over groepsgemiddelden. Dit toepassen op individuele kinderen is problematisch. Crone: “Opvoedtips geef ik niet. Ik hou op bij vertellen wat we hebben ontdekt. Vaak leidt dat bij ouders tot meer begrip, en dan is er al veel bereikt. Een voorbeeld is het veranderende slaapritme van opgroeiende kinderen. Ouders begrijpen dan veel beter waarom hun pubers ’s ochtends niet willen opstaan.”
Het onderzoek van de groep van Crone berust voor ongeveer de helft op hersenscans. “We doen zulk hersenonderzoek nooit ‘in plaats van’,” benadrukt Crone, “het is altijd aanvullend. We hebben bijvoorbeeld bij kinderen onderzocht of ze beter leren als ze complimentjes krijgen wanneer ze iets goed doen, dan als ze kritiek krijgen wanneer ze iets fout doen. Je kan achteraf meten hoeveel ze geleerd hebben, maar je wilt ook weten: wat gebeurt er in de hersenen op het moment dat je een compliment of straf geeft. Een scan is een andere manier om naar dat soort effecten te kijken.”
Aandoeningen vroeg herkennen
Met het steeds betaalbaarder worden van hersenscans, en de nieuwe mogelijkheid om verbindingen tussen hersengebieden op scans zichtbaar te maken (DTI-scans), is kijken in de hersenen sexy wetenschap geworden. Met enige regelmaat claimt een groep neurowetenschappers dat ze complexe aandoeningen als ADHD, schizofrenie of autisme al vrij nauwkeurig op een scan van een peuter kunnen herkennen.
Wordt over tien jaar elke baby op het consultatiebureau even in de hersenscanner gelegd om deze aandoeningen vroegtijdig op te sporen? Crone is er zeer sceptisch over: “De kans om op deze manier een individuele diagnose te stellen lijkt me zeer klein. Ik ken eigenlijk niemand in mijn vakgebied die dit denkt.”
Niettemin hoopt Crone dat haar onderzoek de komende jaren meer kan worden toegespitst op individuen: “De een is de ander niet, en die individuele verschillen begrijpen we niet goed. En dat is nu juist wat we willen weten, bijvoorbeeld in het onderwijs: wat werkt voor wie?” Crone denkt niet dat deze tak van onderzoek binnen afzienbare tijd tot een afronding komt: “Sinds ik heb gehoord dat ik de Spinozapremie krijg, word ik iedere ochtend wakker met tien nieuwe ideeën voor onderzoek.”