Liefde maakt blind, maar waarom zou je ook nog dom doen? Statistiek en speltheorie kunnen je wel degelijk enige grip geven op dit schijnbaar ongrijpbare onderwerp, volgens auteur Hannah Fry van ‘Liefde volgens de wiskunde’. En op basis daarvan komt ze tot aanbevelingen die best goed voelen.
Nerds kunnen op het gênante af eerlijk zijn. Zo publiceerde wiskundige Peter Backus in 2013 een artikel getiteld ‘Waarom ik geen vriendin heb’. In dat artikel berekende hij, waarom er in heel de wereld maar een handjevol vrouwen geschikt waren om een relatie met hem te beginnen. Hij zal haar dus vrijwel zeker nooit vinden tussen 3,5 miljard vrouwelijke aardbewoners.
Hannah Fry leest hem in ‘Liefde volgens de wiskunde’ vriendelijk maar gedecideerd de les: zijn berekening klopt op zich wel, maar zijn vooronderstellingen niet. Waarom zou die vrouw, net als hij, universitair opgeleid moeten zijn? Waarom zou hij haar alleen kunnen ontmoeten in Londen, de plek waar hij zelf woont en werkt? Wees wat ruimdenkender en minder kieskeurig en er gaat een wereld voor je open. Of het aan Fry’s advies lag zullen we nooit weten, maar inmiddels is Backus getrouwd.
Fry’s boekje is gebaseerd op de TED-talk die ze in 2014 over hetzelfde onderwerp hield. Rekenen aan liefde en partnerkeuze is in het genre van de populariserende wiskunde niet ongebruikelijk, maar het blijft vaak steken in zeer simplistische modelletjes. Het maakt, denk ik, uit dat een vrouw dit onderwerp eens belicht.
Gevangen
Neem bijvoorbeeld het zogeheten secretaresse-probleem. Oorspronkelijk gaat dit over het kiezen, door een werkgever, van de beste secretaresse uit een reeks sollicitantes die hij achtereenvolgens langs laat komen (met de aanname, dat hij iemand ter plekke aanneemt, of haar nooit meer terugziet).
Daar kan je aan rekenen, en daar komt een duidelijke richtlijn uit om je kans op de beste secretaresse te optimaliseren. Het secretaresse-probleem figureert al decennia lang in populariserende boekjes als een model voor partnerkeuze, alsof het in de liefde aan de man zou zijn om een vrouw uit te kiezen – terwijl het in de echte wereld net zo goed andersom kan zijn.
Fry behandelt het serectaresse-probleem ook, maar dan de aanzienlijk ingewikkelder variant waarin beide partijen een voorkeur uit kunnen spreken, en waarin je er vanuit gaat dat je niet de beste, maar slechts een van de beste kandidaten probeert te vinden. Want de kans dat je de allerbeste kiest, is altijd klein. Dat levert een minder heldere richtlijn op, maar wel een realistischer beeld van wat er werkelijk aan de hand is.
Fry behandelt nog een paar klassiekers uit het genre, waarbij ze de lezer met beide benen op de grond houdt: het zijn maar modellen, niet de werkelijkheid zelf. Zo kun je een monogame relatie beschouwen als een prisoners dilemma, waar beide partners voortdurend de afweging maken tussen trouw blijven of vreemd gaan. Het herhaalde prisoners dilemma heeft geen ‘beste’ oplossing; het komt neer op een nooit eindigende strijd, met hoogstens periodes van gewapende vrede. Zulke relaties bestaan inderdaad. Maar waarom zou je dat willen, als het ook anders kan?
Liefde
Gelukkig zijn er ook modellen met een hoopgevende boodschap. Fry laat zien, dat het volgens de speltheorie op de lange duur altijd loont om initiatief te nemen bij het zoeken naar een partner: je wordt weliswaar vaker afgewezen, maar de actieve mensen eindigen met een partner die beter bij hen past dan de afwachters.
Op de cover van het boek wordt een ‘zoektocht naar de ultieme vergelijking’ voor de liefde in het vooruitzicht gesteld. Verklappen dat die vergelijking ook in dit onderhoudende boekje niet te vinden is, is geen spoiler. Fry zelf bekent, dat ze ‘Liefde volgens de wiskunde’ niet in de laatste plaats ook schreef om de lezer enige liefde voor de wiskunde bij te brengen.