Naar de content
Faces of Science
Faces of Science

Promotie met nipjes jenever en een erehaag

Max van Duijn voor NEMO Kennislink

De dag waarop ik gepromoveerd ben is inmiddels een halfjaar geleden. Diep van binnen gloei ik nog intens na van de dag waarop ik mijn proefschrift verdedigde. Het voelt nog altijd vers en ik heb er nooit iets over opgeschreven, dus nu is het tijd om dat te gaan doen.

11 november 2016

In de wilde jaren aan het begin van mijn promotie woonde ik in het centrum van Leiden, op wandelafstand van alle gebouwen en kroegen waar het universitaire leven zich afspeelt. Daar kwam een einde aan toen ik in het derde jaar eerst naar Engeland en daarna naar Amsterdam verhuisde. Maar voor de dag van mijn verdediging wilde ik niet op en neer pendelen met het nachtnet, dus ik besloot neer te strijken in een hotel op een steenworp afstand van het Academiegebouw.

Zodoende liep ik in de namiddag voorafgaand aan de Grote Dag met een rokkostuum over mijn schouder en een zware sporttas in mijn hand over het Leidse Rapenburg. Juist op het moment dat ik het hotel betrad stond een heer van iets boven de zestig bij de receptie met een roze papiertje in de hand. Ik herkende hem onmiddellijk als Robin Dunbar, professor in de evolutionaire psychologie, hoofd van de onderzoeksgroep in Oxford waar ik een jaar heb doorgebracht. Al lange tijd een van mijn wetenschappelijke helden. En nu in Leiden voor mijn promotie.

Good afternoon meneeh duh khandidaat zei hij toen hij mij herkende, en schudde mij de hand. Op de receptietafel lag naast zijn Schotse tweed-jasje een stukgelezen exemplaar van mijn proefschrift waar aan alle kanten post-its en handgeschreven briefjes uitpuilden. Hij begon me direct aan te sporen om snel mijn spullen op mijn kamer te leggen. Via de receptie had hij namelijk net een notitie ontvangen (het roze papiertje) waarin ene ‘Herb’ voorstelde om uit eten te gaan. En ik moest mee!

Doe maar snel een fles

Op de trap naar mijn kamer maakte ik snel de afweging. ‘Herb’ moest Herbert Clark uit Stanford zijn, een andere academische held van mij en eveneens lid van de promotiecommissie. Eigenlijk was ik van plan in alle rust nog wat aantekeningen door te kijken en vroeg te gaan slapen. En ik had al wat gegeten. Maar dit aanbod afslaan? Voor geen goud.

Een kwartier later liepen we met z’n drieën over straat: ik als dertigjarig jonkie tussen twee geestelijk voorouders van formaat. Ik leidde ze een restaurant binnen terwijl de heren anekdotes uitwisselden over eerdere ervaringen met prohmhoties in Nederland. In Groningen, Nijmengen en Amsterdam waren ze wel eens geweest als oppositieleden, maar nog nooit in Leiden. Daar scheen het er heftig aan toe te gaan, hadden ze gehoord! Beter kon de ober maar snel een fles wijn brengen, want de kandidaat ‘die ze natuurlijk niet bij naam konden noemen’ kon wel een slokje gebruiken. En over ‘het bewuste proefschrift’ zouden ze het maar helemaal niet gaan hebben de rest van de avond—‘tenzij voor de grap’. En daar hielden ze zich voortreffelijk aan: de uren die volgden zaten vol met pesterijtjes en scherpe woordgrappen gebaseerd op mijn werk, zonder dat ze iets prijsgaven van de vragen die ze een dag later zouden stellen. Na het toetje was er nog precies ruimte voor één glaasje Dutch gin (jenever) in een door de kandidaat gekozen café.

Said no one ever

Ik sliep niet vroeg in, maar wel met een glimlach op de kaken. De volgende ochtend keek ik eerst naar mijn aantekeningen, waarna ik me opmaakte voor het ochtendprogramma: een symposium ter gelegenheid van mijn promotie, getiteld ‘Language, Literature, and Social Cognition’. In die volgorde van thema’s kwamen ook de sprekers aan bod. Na een kort openingspraatje van mijzelf hield Herbert Clark een lezing over ingebedde perspectieflagen in alledaags taalgebruik. Bijvoorbeeld een radiopresentator die vertelt over een vrouw die zich afvraagt wat haar kinderen van dierentuinen vinden. Als toehoorder kunnen we op een of andere manier moeiteloos tegelijk bezig zijn met wat die kinderen vinden, wat hun moeder bedoelt, wat de radiopresentator daarmee wil zeggen en waarom een wetenschapper dit voorbeeld gebruikt. Clark gaf een mooie analyse van hoe dit werkt en had nog meer aansprekende voorbeelden (zie de eerdere blog Wanneer is een proefschrift af? als je wilt weten wat dit met mijn proefschrift te maken heeft).

Somee Cards

Daarna nam Barbara Dancygier het over, een derde academische ster die ik al lang bewonder. Het was een grote eer haar uit Vancouver over te hebben. Ze besprak prachtige voorbeelden uit romans en gedichten van vertelperspectieven die niet zozeer uit meerdere ‘lagen van inbedding’ bestonden, maar uit een vloeiend mengsel van meerdere gezichtspunten tegelijkertijd. Uiteindelijk liet ze dezelfde analyse los op een recent verschijnsel: de internet meme said no one ever. Deze meme werkt dankzij ons vermogen om verschillende perspectieven tegelijk in te nemen. Op het plaatje dat erbij zit is altijd een min of meer ‘algemeen bekend’ verschijnsel te zien, zoals het dragen van crocs of het posten van politieke boodschappen op Facebook. Daar wordt vervolgens iets positiefs over gezegd, met de toevoeging dat niemand dit ooit gezegd heeft. Degene die de meme deelt had natuurlijk ook kunnen zeggen “crocs zijn lelijk”––maar de lol zit hem nu juist in de omslachtige indirectheid waarop deze boodschap wordt gebracht.’

Somee Cards

Dunbar sloot de ochtend af met een gewaagde poging om in dertig minuten zeven miljoen jaar van onze geschiedenis te overbruggen. En als er iemand is die het overzicht heeft om dit te doen, is hij het wel. Net als ik in mijn proefschrift, stelde hij taalgebruik (en verhalen vertellen in het bijzonder) voor als een menselijke variant op ‘vlooien’, het aan elkaar plukken zoals apen dit doen voor het onderhouden van sociale contacten. Hij presenteerde twee nieuwe experimentele studies uit zijn lab, één met resultaten die niet stroken met beweringen die ik doe in mijn proefschrift, en één met resultaten die een deel van mijn onderzoek juist weer wel ondersteunen. Prachtig voer voor een discussie tussen ons, die tot op de dag van vandaag doorloopt.

Did you read it at all?

Na de lunch werd het menens. Ik liep terug naar het hotel, hees mezelf in rok en wandelde over het Rapenburg richting Café l’Espérance, de oudste kroeg van Leiden. Hier had ik, volgens eeuwenoude traditie, afgesproken mijn paranimfen te treffen voor een kop koffie en een slok jenever. Onderweg passeerde ik toevallig net weer mijn twee tafelheren van de dag ervoor, samen op weg naar de togakamer. Die hielden de stemming er mooi in: achter me klonk in jolig Amerikaans, net zo hard dat ik het zou horen: What did you think of it? I thought his conclusions were rubbish! —en daarna een antwoord in het Brits: Euh, did you read it at all?

De wandeling naar het Academiegebouw: gespannen kandidaat met op de achtergrond twee commissieleden met humor

Max van Duijn voor NEMO Kennislink

Eenmaal aangekomen bij het café begon ik de spanning te voelen. Met mijn proefschrift en aantekeningen open op tafel dronk ik de helft van mijn koffie en een paar nipjes jenever, waarna ik de rest in een plantenbak liet glijden. De opgewekte paranimfen, twee fantastische vrienden, leidden mij precies op tijd naar de pedel, waar we nog een keer het verloop van de procedure uitgelegd kregen. Van het kwartiertje zenuwen dat volgde week ik niet zoveel meer af, maar wel herinner ik me nog elke meter van de overweldigende tocht de zaal in, door een erehaag van meer dan honderd staande familieleden, vrienden en collega’s.

Gedachtenwisseling

De plaatsvervangend rector sprak zijn bekende openingsformules uit en kondigde aan dat de ‘gedachtenwisseling’ zou worden geopend door Professor Clark van Stanford University. Toen Clark was uitgesproken, wist ik niet direct wat hij bedoelde, maar mijn promotor had me uitstekend voorbereid op die situatie: ‘Als je een vraag niet helemaal begrijpt,’ had ze gezegd, ‘dan vertel je allereerst iets over je proefschrift dat je sowieso graag kwijt wilt’. Ik begon te vertellen over ingebedde perspectieven en over empathie, een woord dat hij in elk geval in zijn vraag had laten vallen. Na enkele minuten gaf ik het woord weer terug aan Professor Clark en hij stelde nog een vervolgvraag, ditmaal meteen een stuk duidelijker. Ik voelde dat de kop eraf was en begon op dreef te raken.

Daarna werd de gedachtenwisseling voortgezet door Dunbar en Dancygier, beiden met prachtige vragen. Volstrekt helder, goed te beantwoorden op basis van mijn onderzoek, en toch uitdagend. Ik begon te genieten, en bij elke zin die ik uitsprak zag ik mijn twee promotores tevredener kijken en meeknikken. Wat een eer om met deze specialisten in discussie te mogen gaan over wat ik de afgelopen vier jaar heb gedaan. En dan ook nog met een hele zaal vol dierbare toehoorders erbij.

Voer voor promovendi

De volgende vraag was van een Leidse hoogleraar. Ze was kritisch, maar op de goede manier: ‘U analyseert Shakespeare met instrumenten uit de cognitiewetenschappen. Doet u het daarmee niet tekort als literatuur?’ Die vraag krijg ik vaker, dus het was fijn om er en public op in te kunnen gaan. Ik antwoordde dat cognitiewetenschappers veel kunnen opsteken van het bestuderen van Shakespeare. Zijn stukken hebben vaak een aardig ingewikkeld plot, maar één ding weten we zeker: ze worden al eeuwenlang begrepen en gewaardeerd door heel verschillend publiek. Hoe kan dit? Dat leg ik uit in hoofdstuk twee van mijn proefschrift. Hiermee voeg ik een inzicht toe, dat bestaande lezingen eerder interessanter dan overbodig maakt. Behalve dat Shakespeares stukken dus vermakelijk, spannend, troostend, inzichtrijk en nog veel meer zijn, vormen ze dus voer voor promovendi.

Hulp van het publiek

Het oppositielid dat als volgende de beurt kreeg, haalde een gewaagde streek uit. Hij kondigde aan dat hij ‘live’ zou demonstreren dat een van mijn stellingen onjuist was: ‘Ik ga nu een klein experiment uitvoeren met het publiek waaruit blijkt dat u ongelijk heeft, meneer de kandidaat, kunt u daartegen?’ Ik antwoordde, volgens de voorgeschreven formule: ‘Hooggeleerde opponens, ik ben benieuwd!’

Hij ging van start door iets voor te lezen en daar het publiek zijn stem over uit te laten brengen. Hij had zeker een punt, maar gelukkig zag ik kans om de zaak om te keren toen het mijn beurt was om te antwoorden. Ik vroeg toestemming aan de plaatsvervangend rector om eveneens het publiek te raadplegen. Deze stemde in en ik herhaalde de stemming in iets andere vorm. De zaal, die natuurlijk vol zat met mijn familieleden, vrienden en collega’s, schoot maar wat graag te hulp: met een overweldigende meerderheid werd de kwestie alsnog in mijn voordeel beslist. Na afloop wist de plaatsvervangend rector te vertellen dat een dergelijke publieksraadpleging niet eerder vertoond was in de dertig jaar Leidse geschiedenis die hij kon overzien.

Hora est

Toen de laatste vragensteller het woord nam zat de stemming er lekker in. Hij haakte erudiet in op de publiekskwestie en haalde er zijn eigen expertise bij: taalgebruik in de rechtszaal. Zijn vraag gaf me een mooie voorzet om mijn bevindingen toe te passen op een heel ander terrein, waar ik nooit eerder over had nagedacht. Net toen hij instemmend knikte over mijn antwoord en zich opmaakte voor een laatste vervolgvraag, klopte de pedel op de deur. Luid en duidelijk sprak deze de woorden waarmee niet alleen 45 kleurrijke minuten, maar ook vier prachtige jaren uit mijn bestaan tot een eind kwamen: hora est!

Promotie Max van Duijn

Max van Duijn voor NEMO Kennislink
ReactiesReageer