Vijf tot zeven procent van de kinderen in Nederland heeft een taalontwikkelingsstoornis, afgekort: TOS. Toch is TOS nog een relatief onbekend begrip. En dat terwijl een vroege diagnose deze kinderen enorm helpt om goed met hun taalproblemen om te gaan.
De ouders van Daan merkten toen hij anderhalf was al dat er wat mis was: hij sprak nog weinig woordjes. Toen hij met tweeëneenhalf ook nog geen zinnetjes kon maken, zochten ze hulp bij een logopedist. “Als zijn vader op de motor naar zijn werk ging, was het ‘papa broem broem’”, vertelt zijn moeder. “Terwijl andere kinderen al zinnen konden maken met vijf woorden. Ook in zijn woordenschat lag hij achter op leeftijdsgenoten.”
De logopedist verwees Daan al snel door naar een audiologisch centrum. Daar werd hij uitgebreid getest. Met zijn gehoor bleek niets mis, ook niet met zijn taalbegrip. Wel met zijn taalproductie. Op basis van de tests werd gesproken van een ‘ernstige taalstoornis’.
Daan heeft een taalontwikkelingsstoornis. Dat betekent dat hij problemen heeft met de verwerking van taal. In zijn geval werkt het alleen door in de taalproductie. Hij heeft soms moeite met het uitspreken van woorden, maar verder heeft hij nergens last van. Inmiddels is hij zeven jaar en kan hij gewoon meekomen in het regulier onderwijs, maar daar ging een behandeltraject aan vooraf in het speciaal onderwijs.
Zoals Daan zijn er nog veel meer kinderen die problemen hebben met het produceren en/of begrijpen van taal. Zo’n 5 tot 7 procent van de Nederlandse kinderen heeft TOS. Zo’n taalontwikkelingsstoornis openbaart zich al op jonge leeftijd, zegt Iris Selten. Zij doet als promovendus aan de Universiteit Utrecht onderzoek naar kinderen met een TOS in de leeftijdsgroep drie tot zeven jaar. “Ouders merken de problemen vaak als eerste: hun kind is bijvoorbeeld pas heel laat gaan praten of is moeilijk te begrijpen.”
Diagnose stellen
In Nederland worden kinderen op een leeftijd van anderhalf al kort gescreend op taal in het consultatiebureau. Toch wordt een TOS daar niet altijd herkend. Bij Daan bijvoorbeeld waren het de ouders zelf die in actie moesten komen; het consultatiebureau wuifde hun zorgen weg. Dat TOS niet altijd herkend wordt heeft verschillende oorzaken volgens Elma Blom. Zij is hoogleraar Taalontwikkeling en Meertaligheid in Gezin en Onderwijs aan de Universiteit Utrecht.
Ten eerste zijn er grote individuele verschillen in de taalontwikkeling van kinderen. Als een kind wat later op gang komt, hoef je je als ouder niet meteen zorgen te maken. Taalproblemen kunnen ook nog eens heel verschillende oorzaken hebben. Dat maakt het ook voor specialisten moeilijk om een diagnose te stellen. “Kinderen kunnen moeite hebben met taal om allerlei redenen”, zegt Blom. “Omdat ze te weinig taalaanbod krijgen, omdat ze slecht horen. Pas als je dat soort oorzaken hebt uitgesloten, kun je spreken van TOS.” Bij meertalige kinderen is het soms moeilijk vast te stellen of er sprake is van te weinig taalaanbod of een TOS. Daarom is er in deze groep relatief veel onder- en overdiagnose.
Maar ook bij eentalige kinderen is het moeilijk vast te stellen. Het kan namelijk in verschillende aspecten van de taal voorkomen: kinderen kunnen moeite hebben met de uitspraak, de woordenschat of de grammatica. Ook de mate waarin verschilt per kind. “Er zijn voorbeelden van eeneiige tweelingen waarbij het ene kind wel de diagnose kreeg en het andere niet”, vertelt Blom. “Dat betekent niet dat het kind zonder diagnose geen taalprobleem heeft, maar net niet genoeg voor een diagnose. En het laat ook zien dat TOS niet alleen genetisch bepaald is: een eeneiige tweeling heeft immers hetzelfde DNA.”
Speciaal onderwijs
Op het moment dat een kind de diagnose TOS krijgt, zijn er verschillende behandeltrajecten mogelijk, afhankelijk van de mate van de TOS. Kinderen met een ernstige TOS worden meestal verwezen naar het speciaal onderwijs, dat in Nederland is ondergebracht bij organisaties als VierTaal, Auris, Kentalis en Vitus Zuid. Deze scholen vallen onder het zogenaamde cluster 2-onderwijs. Kinderen met een lichtere vorm gaan soms ook naar het regulier onderwijs, met ondersteuning vanuit het speciaal onderwijs. Er zijn ook kinderen die eerst op speciaal onderwijs zitten, maar dan opeens heel erg vooruitgaan en weer doorstromen naar het regulier onderwijs. Selten: “Taal kan voor deze kinderen een zwakke plek blijven, maar ze hebben geen behandeling meer nodig.”
Voor Daan verliep het inderdaad zo. Hij kwam eerst terecht in een peuterbehandelgroep en volgde daarna drie jaar speciaal onderwijs. In november vorig jaar is hij doorgestroomd van groep 4 uit het speciaal onderwijs naar groep 4 van het regulier onderwijs. Hij ervaart daar nog weinig problemen van zijn TOS, vertelt zijn moeder, ook omdat hij nu weet hoe hij ermee om moet gaan. “Hij beweegt als het ware om zijn TOS heen.” Ze geeft een voorbeeld: “Laatst waren ze op zijn school bezig met sch-woorden. Hij trok het plaatje van een schilder, maar noemde het een ‘verfman’, waarschijnlijk omdat hij nog moeite heeft met de uitspraak van die sch. Maar een andere verklaring zou kunnen zijn dat hij gewoon zegt wat hij voor zich ziet, hij is erg visueel ingesteld. Zijn antwoord is binnen deze opdracht misschien fout, maar hij weet wel duidelijk te maken wat hij denkt. Dat is knap.”
Uit onderzoek blijkt dat kinderen met TOS vaak moeite hebben met de auditieve verwerking van taal. Dat betekent dat het geluid van taal niet goed verwerkt kan worden in de hersenen. Daarom wordt op cluster2-scholen veel gewerkt met visuele ondersteuning: met pictogrammen en plaatjes. Ook wordt taal ondersteund met gebaren. Daan heeft daar nu nog profijt van, vertelt zijn moeder. “Soms komt hij niet op een woord, maar als we dan het bijbehorende gebaar gebruiken, komt het woord gelijk boven. Dat is magisch.”
Mogelijke oorzaken
Dat kinderen met TOS moeite hebben met auditieve verwerking kan veel verschillende oorzaken hebben. Blom werkt momenteel aan een grote overzichtsstudie met een aantal collega’s, en noemt er een aantal. “Relatief veel kinderen met TOS zijn vroeggeboren. Als kinderen in het derde trimester van de zwangerschap worden geboren, is dat net op het moment dat er van alles gebeurt in de hersenontwikkeling wat cruciaal is voor taal leren.”
Maar het is niet zo dat alle kinderen die vroeggeboren worden TOS ontwikkelen, het is niet zo zwartwit. “Er zijn meerdere wegen naar TOS”, zegt Blom. “Ook de gezondheid van de moeder tijdens de zwangerschap kan bijvoorbeeld een rol spelen. Zo heeft roken mogelijk effect op de auditieve verwerking van de foetus.” Behalve deze omgevingsfactoren kunnen er ook biologische factoren zijn: TOS lijkt ook genetisch bepaald. Dus als TOS in de familie voorkomt, neemt de kans bij een kind toe.
Cognitie of taalspecifiek
Een andere vraag die nog openligt voor wetenschappers is hoe taalspecifiek het leerprobleem is van kinderen met een TOS. Het kan immers ook zo zijn dat er een algemeen cognitief leerprobleem is dat effect heeft op de taalverwerking. Imme Lammertink promoveerde vorig jaar op een onderzoek waarin deze vraag centraal stond. Uit eerdere studies kwam naar voren dat veel kinderen met TOS problemen ervaren met statistisch leren. Dit is een leermechanisme waardoor we makkelijk patronen kunnen ontdekken in de wereld om ons heen. De promovendus voerde daarom diverse experimenten uit onder kinderen met en zonder TOS.
In totaal deden 72 kinderen tussen de acht en twaalf jaar oud mee aan de experimenten. De 36 TOS-kinderen waren zowel afkomstig uit het cluster2-onderwijs als uit het regulier onderwijs. De kinderen kregen steeds zinnetjes te horen in een niet-bestaande taal. Daar zaten twee regelmatigheden in verstopt, die kinderen zonder TOS al snel wisten te ontdekken. De kinderen met TOS hadden meer moeite om die regels op te pikken. In een ander experiment kregen de kinderen aliens op een beeldscherm te zien, die ze moesten groeperen. In deze taak – waarin opnieuw patroonherkenning werd getoetst, maar dan op niet-talig visueel niveau – scoorden beide groepen even goed. Lammertink concludeerde daarom dat het statistisch leerprobleem van kinderen met TOS taalspecifiek is. De uitkomst past ook bij een eerder beeld dat werd geschetst dat kinderen met TOS visueler zijn ingesteld dan kinderen zonder TOS.
Lammertink doet nu onderzoek voor Kentalis, een organisatie die zich richt op mensen die slechthorend, doof of doofblind zijn of een taalontwikkelingsstoornis (TOS) of communicatief meervoudige beperking hebben. “Ik denk dat we misschien wel geboren worden met een algemeen statistisch leermechanisme, maar dat dat mechanisme zich domeinspecifiek gaat ontwikkelen. Dus dat je uiteindelijk een specifiek mechanisme hebt voor statistisch leren van taal of muziek. En dat kinderen met TOS met name in dat talige domein moeite hebben met statistisch leren. Maar dat zou ik graag verder willen onderzoeken.”
In het brein
Selten onderzocht ook wat er gebeurt in het brein van kinderen met TOS. Daar was tot nu toe weinig onderzoek naar gedaan. Dat komt omdat het voor kinderen niet eenvoudig is om langere tijd stil te liggen in een MRI-scanner. Bovendien vinden veel kinderen het ook best spannend. Daarom konden de kinderen eerst wennen in een nepscanner. In de echte MRI-scanner luisterden de kinderen naar taal en ‘andersomtaal’ – taaluitingen die achterstevoren werden afgespeeld. Op die manier hoopte Selten te ontdekken of er grote verschillen waren tussen een groep kinderen met TOS en een groep kinderen zonder taalproblemen. Die waren er niet. Voor alle kinderen gold dat ze voor het verwerken van taal en andersomtaal dezelfde hersengebieden gebruikten. Bovendien werd bij alle kinderen de hersenactiviteit bij het horen van echte taal sterker dan bij andersomtaal.
Het enige verschil dat Selten vond was dat de hersenactiviteit bij kinderen met TOS bij het luisteren naar taal net wat minder sterk was dan bij kinderen zonder taalproblemen. Daaraan zou je kunnen zien dat kinderen met TOS taal in hun hersenen op een andere manier verwerken. Belangrijker is volgens Selten de constatering dat bij al deze kinderen dezelfde hersengebieden oplichten voor het verwerken van taal. “We zagen dat vooral de linkerhersenhelft werd gebruikt. Eerder is ook weleens gezegd dat kinderen met TOS taal rechts verwerken, maar dat vonden wij dus niet.”
Dat neemt niet weg dat de hersenen zich net wat anders lijken te gedragen bij kinderen met een TOS. Dat zou misschien ook kunnen verklaren waarom Daan problemen heeft met taal, maar op andere vlakken juist weer uitblinkt. “Rekenen is bijvoorbeeld voor hem appeltje-eitje”, vertelt zijn moeder. “Daar haalt hij een groot deel van zijn zelfvertrouwen uit. Hij is er echt heel goed in, en dat valt hem en ook anderen op. Dus TOS is dan misschien de beperking, maar dat maakt ook ruimte voor andere talenten.”
Wat er precies in het brein van kinderen met TOS gebeurt, weten we niet. Blom hoopt dat toekomstig onderzoek daar verandering in brengt: “Op gedragsniveau kunnen we ouders al aardig uitleggen wat er gebeurt, maar vaak willen mensen ook weten wat er zich in het hoofd van hun kinderen afspeelt.” Zowel Blom als Selten zien de sleutel in individueel onderzoek, juist omdat de oorzaken zo divers kunnen zijn. Bovendien gaat TOS nogal eens samen met andere aandoeningen, zoals adhd of autisme. Het liefst zou Blom al die aandoeningen samennemen in een grootschalige studie, waarbij verschillende vakgebieden – biologie, psychologie, pedagogiek, taalwetenschap, statistiek – samenwerken.
Onderwijs met een uitroepteken
Selten is zich ook bewust van de beperking van MRI-onderzoek: het zegt niets over de oorzaak van TOS. Toch focust ze liever op wat het wél laat zien: “We hebben geconstateerd dat de taalverwerking in de hersenen van kinderen met een TOS er niet heel afwijkend uitziet, dat is hoopvol.”
Hoewel veel kinderen met TOS tot in de volwassenheid last hebben van hun taalproblemen, kan de juiste ondersteuning in het onderwijs een flink verschil maken. Die meerwaarde zag Daans moeder ook. Voor haar is de cluster2-school waar Daan heeft gezeten ‘onderwijs met een uitroepteken’: zoveel profijt heeft hij ervan gehad. “Zonder de engelen van Auris had hij nooit zo’n zachte landing in het regulier onderwijs gehad. We bewonderen ook de leerkrachten van zijn huidige school, zij zien hem net als de andere leerlingen. Iedereen heeft, in meer of mindere mate, op een bepaald gebied een beetje extra aandacht nodig. Bij hem is dat TOS. Zijn TOS is voor altijd. En dat mag, want dat maakt hem wie hij is. We hopen dat de wereld om hem heen dat ook altijd zo zal zien.”
De gebruikte naam Daan is om privacy-redenen gefingeerd. Werkelijke naam en contactgegevens zijn bekend bij de redactie.