Een aanzienlijk deel van de jongeren ontwikkelt probleemgedrag in de puberteit. Sommige jongeren zijn echter kwetsbaarder voor het ontwikkelen van probleemgedrag dan anderen. Om er achter te komen wat maakt dat het ene kind probleemloos de puberteit doorstaat, terwijl het andere kind steeds dieper in de problemen raakt, onderzocht promovendus Miranda Sentse welke invloed de sociale omgeving heeft op het ontwikkelen van probleemgedrag. Ouders blijken een belangrijke rol te spelen. Sentse promoveert op 4 maart 2010 aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Probleemgedrag kan van alles inhouden: jongeren kunnen agressief, crimineel en regelovertredend gedrag vertonen, maar ook depressief of angstig worden. Eerder onderzoek heeft laten zien dat verschillende factoren beïnvloeden of iemand zich ontpopt tot problematische puber. Zo kan het liggen aan het kind zelf (bijvoorbeeld aan zijn genen of zijn persoonlijkheid), maar ook aan zijn sociale omgeving (bijvoorbeeld het opvoedingsgedrag van ouders of het gedrag van vrienden). Tot nu toe was er echter weinig bekend over hoe deze verschillende factoren precies op elkaar inwerken.
Warme ouders versus kille ouders
Het is belangrijk om te kijken naar de wisselwerking tussen persoon en omgeving, omdat sommige kinderen met een risicovolle achtergrond (bijvoorbeeld uit een gezin met een lage sociaal economische status of met ouders die zelf een geschiedenis van probleemgedrag hebben) toch gezond opgroeien. Blijkbaar kan een gunstige sociale omgeving de kans verkleinen dat een kind met een moeilijke persoonlijkheid probleemgedrag gaat vertonen.
Mijn onderzoek laat inderdaad zien dat de sociale omgeving invloed heeft op het wel of niet ontwikkelen van probleemgedrag. Kinderen die snel gefrustreerd zijn, bijvoorbeeld, hebben meer kans om probleemgedrag te ontwikkelen, maar dit risico wordt aanzienlijk verkleind wanneer deze kinderen veel warmte en steun ontvangen van hun ouders. Als de ouders echter kil en afwijzend naar het kind toe zijn, wordt het risico op gedragsproblemen juist groter. De houding van de ouders beïnvloedt dus of gefrustreerde kinderen zich tot probleempubers ontwikkelen.
Jongeren en hun sociale omgeving
Naarmate jongeren ouder worden, worden leeftijdsgenoten steeds belangrijker, vooral voor hun gevoel om ergens bij te horen. Ze brengen bijvoorbeeld meer tijd door met klasgenoten op school dan met hun ouders thuis. En ook na schooltijd brengen jongeren veel tijd door met vrienden. Verschillende onderzoekers hebben eerder al aangetoond dat kinderen met ‘foute vrienden’ eerder probleemgedrag gaan vertonen. Welke rol ouders daarbij spelen, was nog niet goed bekeken. Onderzoek dat zich tegelijkertijd richt op de invloed van het gezin en van leeftijdsgenoten is namelijk schaars. Met behulp van gegevens uit TRAILS (TRacking Adolescents’ Individual Lives Survey), een groot onderzoek naar de ontwikkeling van meer dan tweeduizend jongens en meisjes, hebben we wel kunnen kijken naar de rol van ouders én vrienden. Ook hier blijkt dat ouders een belangrijke rol spelen. Ouders die weinig toezicht houden op hun kinderen en niet goed weten waar en met wie hun kind uithangt, hebben vaker kinderen met gedragsproblemen. Dat geldt met name voor jongeren die ook nog eens ‘foute vrienden’ hebben. Desinteresse van ouders en antisociaal gedrag van vrienden versterken elkaar dus.
Ouders moeten echter ook niet overmatig beschermend en controlerend zijn naar hun kind toe. Dat leidt ook tot meer probleemgedrag, vooral bij jongeren die in hun biologische ontwikkeling voorlopen op hun leeftijdsgenoten. Pubers zitten niet te wachten op ouders die hen te dicht op de huid zitten – zij zijn juist bezig hun eigen weg te vinden.
Ouders versus vrienden?
Ouders en leeftijdsgenoten spelen dus beide een grote rol in de puberteit. Maar hoe hangen beide factoren nou met elkaar samen? Kan bijvoorbeeld een goede relatie met vrienden compenseren voor een slechte relatie met ouders? Deze vraag is in dit promotieonderzoek onderzocht. Het blijkt dat jongeren, en dan vooral meisjes, die een slechte relatie met hun ouders hebben ook meer gedragsproblemen hebben, maar dat dit risico kleiner wordt wanneer zij een goede relatie hebben met leeftijdsgenoten. Andersom kan een goede relatie met ouders niet compenseren voor een slechte relatie met leeftijdsgenoten. Voor een puber zonder probleemgedrag zijn dan ook twee dingen nodig: geïnteresseerde ouders én goede vrienden.
Miranda Sentse deed haar promotieonderzoek bij de afdeling Sociologie van de Rijksuniversiteit Groningen. Haar proefschrift heet ‘Bridging contexts. The interplay between family, child, and peers in explaining problem behavior in early adolescence’ en maakt deel uit van TRAILS, een grootschalig onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen. Sentse werkt nu als postdoc-onderzoeker bij de afdeling Psychiatrie van het Universitair Medisch Centrum Groningen.
Lees ook:
- Afwijkend gedrag bij pubers is (niet meer dan) normaal (Kennislink)
- Goede band met leerkrachten en ouders voorkomt spijbelen (Kennislink)
- Met foute vrienden op het rechte pad (Kennislink)
- Foute vrienden op school (Kennislink)
- Ze hoeven toch niet alles te weten (Kennislink)
- Echtscheiding: het kind krijgt de rekening (Kennislink)
- Pubers: ouder maar niet wijzer (Kennislink)
- Puberstrijd om populariteit (Kennislink)