De hygiënische omstandigheden waren niet bijster florissant in de middeleeuwen, met alle gevolgen van dien. Uit recent bestudeerde uitwerpselen van kruisvaarders blijkt dat zij veel last hadden van darmparasieten. Deze hongerige gasten maakten extra slachtoffers in tijden van voedseltekort.
Het onderzoeksgebied was fort Saranda Kolones op Cyprus. In 1191, tijdens de Derde Kruistocht, nam de Engelse koning Richard Leeuwenhart het eiland in en liet het verdedigingsfort bouwen. Na een aardbeving in 1222 verlieten de kruisvaarders het eiland en Saranda Kolones is nooit meer opgebouwd.
In de dertig jaar dat het fort gebruikt is, poepten de kruisvaarders heel wat af. De archeologen Evilena Anastasiou en Piers D. Mitchell van de Universiteit van Cambridge vonden bijna een millennium later de resten hiervan nog in de wc’s, latrines uitgehakt in de kasteelmuren.
Handen wassen na het plassen
Dit unieke materiaal kon hen precies vertellen hoe het met de darmen van de kruisvaarders gesteld was rond 1200. In de uitwerpselen werden grote hoeveelheden dode wormeneitjes gevonden: van de zweepworm en vooral van de spoelworm.
Deze wormen konden het lichaam in komen door slechte hygiëne: ongewassen handen na toiletbezoek besmetten voedsel en drinkwater en ook het eten van ongewassen planten waarop menselijke uitwerpselen waren gestrooid, zorgden voor verspreiding van de wormeneieren. Op plekken waar vandaag de dag nog menselijke uitwerpselen als mest worden gebruikt, zijn nog steeds veel mensen besmet met deze parasieten. In Nederland komen ze nauwelijks meer voor.
Eenmaal doorgeslikt, ontpopt het eitje zich tot een larve die zich via het bloed een weg baant naar de longen. Na flink hoesten en weer doorslikken, belante de larve in de darmen. Daar groeit het uit tot een worm van maximaal 35 centimeter. Een enkele spoelworm kan 200.000 eitjes per dag leggen en de uitwerpselen van de kruisvaarders zaten dan ook vol eitjes. De uitwerpselen zijn door de wetenschappers ter controle vergeleken met ander materiaal uit het fort. Hierin werden echter geen eitjes gevonden wat betekent dat ze alleen uit de darmen van de kruisvaarders afkomstig waren.
Geniepige moordenaars
Van een enkele worm merkten de middeleeuwse vechtjassen niets, maar wanneer iemand goed besmet was, kon hij er flink last van hebben. Maagpijn, verstoppingen, galkolieken en andere onaangenaamheden hoorde bij het dagelijks leven van wormendragers. En in situaties waarbij gezond en voldoende voedsel eerder uitzondering dan regel was, zoals tijdens kruistochten, pikten de wormen ook nog eens de broodnodige voedingstoffen in.
De edelen aten nog het best maar toch stierf 15 tot 20 procent van hen aan ondervoeding tijdens de kruistochten. Van de gewone voetsoldaten zijn geen cijfers bekend, maar die zullen vanwege hun karige maaltijden een stuk hoger liggen. De parasieten hebben dus heel wat doden op hun geweten.