Kunstenaars en natuurhistorici in de zestiende eeuw hadden hun handen vol aan allerlei nieuw ontdekte diersoorten, waarover ze nog lang niet alles wisten. Soms zelfs niet of ze pootjes hadden of niet. Marrigje Rikken onderzocht de afbeeldingen van dieren uit deze periode voor haar promotie. Hieruit blijkt dat ook de kunstenaars dieren op een wetenschappelijke manier probeerden te ordenen en daarbij zelfs konden voorlopen op de natuurhistorici.
De vele ontdekkingsreizen in de zestiende eeuw maakten de wereld een stuk groter. De nieuwe zeeën en continenten bevatten allerlei flora en fauna die de Europeanen nooit eerder hadden gezien. Ontdekkingsreizigers namen van alles mee terug naar huis, waaronder exotische dieren, of ze maakten ter plekke tekeningen van deze onbekende beesten.
Het dierenrijk zoals de Nederlander het kende, werd dus behoorlijk uitgebreid. Wetenschappers debatteerden over deze nieuwe vondsten. Wat voor soorten waren het en tot welke familie behoorden ze? Horen zebra’s bij de familie van het paard omdat ze daar qua bouw op lijken, of tot de familie van de pinguïn omdat ze zwart-wit zijn? Hier werd serieus en hard over nagedacht en druk onderling over gecorrespondeerd.
In Antwerpen gebeurt het
Kunsthistorica Marrigje Rikken (Universiteit Leiden) promoveert op de ontwikkelingen van diervoorstellingen tussen 1550 en 1630 in de Zuidelijke Nederlanden, het huidige Vlaanderen. Zij ontdekte dat de kunsten en de wetenschap nauw met elkaar verbonden waren bij diervoorstellingen. Antwerpen was hierbij de belangrijkste stad. Vanaf 1550 maakten kunstenaars hier veel tekeningen van exotische dieren en na 1570 publiceerden uitgevers series van dierenprenten.
Kunstenaars kopieerden de dieren uit werk van hun voorgangers of van illustraties uit wetenschappelijke boeken. Rikken: “Ontdekkingsreizigers, ambachtslieden of de schrijvers maakten deze simpele illustraties met houtsneden. Ze bevatten minder details en waren puur bedoeld als aanvulling op de tekst in het boek. De tekeningen en later prenten van kunstenaars stonden echter los van de tekst en werden puur gemaakt om naar te kijken.”
Wetenschappelijke publicaties in dure boeken waren niet voor iedereen toegankelijk, maar uit het onderzoek blijkt dat de Antwerpse cartograaf en humanist Abraham Ortelius kunstenaars hiertoe toegang bood. Hij is zo een belangrijke schakel geweest bij het verspreiden van wetenschappelijke kennis.
Rikken: “Ortelius correspondeerde met wetenschappers over nieuwe dieren en hij had veel kunstenaars in zijn kennissenkring. In zijn brieven stuitte ik bijvoorbeeld op een debat over de voortplanting van de exotische boomgans. De wetenschappers betwistten of deze ganzensoort als fruit aan bomen groeide of dat de ganzen ontsproten uit mosselen die op boomstronken leefden. Vervolgens zie je hoe kunstenaars uit de kring rond Ortelius deze gans tekenden.”
Gekke beesten
De kunstenaars rond Ortelius beeldden de nieuw ontdekte dieren niet alleen uit, maar dachten zelf ook na hoe ze geordend zouden moeten worden. Rikken: “Marcus Gheeraerts heeft een prent gemaakt met daarop een giraf, een gordeldier, een schaap en een eenhoorn. Waarom had hij deze dieren bij elkaar gezet? Het duurde even voordat bij mij het kwartje viel, maar ik denk dat ze bij elkaar staan omdat ze allemaal evenhoevig zijn. Alle vier de dieren staan statig naast elkaar en zijn vanaf de zijkant, en profiel, te zien. De poten zijn goed zichtbaar en evenhoevig ook al klopt het niet. Een eenhoorn bestaat natuurlijk niet en een gordeldier heeft geen hoeven maar Gheeraerts heeft die afbeelding gekopieerd uit een natuurwetenschappelijke publicatie, waarin een gordeldier met hoeven was geïllustreerd. De natuurhistorici hadden deze eenhoevige ordening nog niet gemaakt dus hier liep de kunst voor op de wetenschap.”
Hiaten in kennis over exotische dieren zorgden voor – in onze huidige ogen – meer grappige misverstanden. “Op vroege tekeningen van de civetkat heeft het beest een halsband om. Joris Hoefnagel, die zijn dieren plaatste in een landschap, liet de halsband weg en verplaatste de oren naar achter. De oren zitten dus niet meer op de juiste plek, wat er heel raar uitziet. Andere kunstenaars kopieerden deze versie van de civetkat klakkeloos waardoor we nu precies weten welke tekening ze als voorbeeld hebben gebruikt.”
Fragiele pootjes
Wetenschappelijke werken over dieren en diersoorten leunden heel erg op reeds bestaande teksten, waaronder teksten uit de oudheid. Kunstenaars keken volgens Rikken veel beter naar de dieren zelf. In de periode die ze onderzocht (1550-1630) zag ze dat natuurhistorici in een overgangsfase terechtkwamen en langzamerhand ook de dieren gingen observeren.
“De Leidse wetenschapper Carolus Clusius publiceerde in 1605 een natuurhistorisch werk waarin hij over de paradijsvogel schrijft. Clusius had gehoord dat de vogel pootjes bleek te hebben maar hij had het nog niet zelf gezien. Het toen bekende verhaal, dat deze bijzondere vogel nooit landde maar altijd door de lucht bleef zweven, begon scheurtjes te vertonen. Deze theorie was de wereld ingekomen omdat Europeanen deze uitheemse vogel lange tijd alleen in opgezette toestand hadden kunnen gezien en daarbij werden de fragiele pootjes weggelaten of afgebroken.”
Wanneer er nieuwe kennis beschikbaar kwam, lieten kunstenaars dat in hun werken zien. Zo schilderde Jan Brueghel de Oude vanaf ongeveer 1615 de paradijsvogel met overdreven lange poten om de toeschouwers te tonen dat hij op de hoogte was van de nieuwste wetenschappelijke kennis over het beest. Brueghel was voorloper in het exotische dierenschilderij, een nieuw genre. Moest hij eerst nog teruggrijpen op de bekende dierenprenten en -tekeningen uit Antwerpen, na 1604 veranderde dit. Toen bezocht Brueghel het hof van de Habsburgse keizer Rudolf II (1552-1612) in Praag.
Rikken: “Met de val van Antwerpen in 1585 verlieten veel kunstenaars de stad. Rudolf II was een groot liefhebber van kunst en wetenschap en hij wist veel bekende Zuid-Nederlandse kunstenaars naar Praag te lokken. Rudolf verzamelde ook levende exotische dieren en in zijn privé-dierentuin konden kunstenaars deze beesten bestuderen. Ze vereeuwigden de exoten vervolgens in allerlei poses en met olieverf, omdat dieren daarmee veel levendiger konden worden afgebeeld dan in een prent. Praag werd zo rond 1600 de nieuwe place-to-be voor de productie van diervoorstellingen, en het schilderij het nieuwe medium.”
Ook schilders gingen zich bezig houden met de ordening van de dieren, bijvoorbeeld bij het afbeelden van het Bijbelse paradijs. De schilder Roelant Savery maakte slechts het onderscheid tussen exoten en inheemse dieren maar na verloop van tijd ordenden schilders de dieren steeds meer op familie. Dan plaatsten ze bijvoorbeeld alle katachtigen bij elkaar op het doek. Ze braken ook met de traditie van hun tekenende voorgangers, die elkaars werk en wetenschappelijke illustraties exact kopieerden.
Voor schilders was het juist de kunst om zoveel mogelijk naar het leven te schilderen. Ze gingen de dieren afbeelden in verschillende poses zodat iedereen kon zien dat zij deze wonderlijke beesten in het echt hadden bestudeerd in de verzamelingen van hun opdrachtgevers. Daarmee gingen zij ook verder dan de illustraties in natuurhistorische publicaties, waarin de dieren altijd slechts in één pose te zien waren.