Begin 2016 overleed een proefpersoon tijdens een Frans onderzoek naar een nieuw geneesmiddel. De oorzaak is nog niet officieel vastgesteld. Leidse chemici hebben nu aanwijzingen dat de onbedoelde remming van meerdere eiwitten in de hersenen een rol heeft gespeeld, schrijven ze in Science.
Op 10 januari 2016 werd een proefpersoon in het Franse Rennes in het ziekenhuis opgenomen met ernstige neurologische klachten. Hij deed mee aan fase 1 geneesmiddelenonderzoek (zie kader). Aanvankelijk was niet duidelijk dat de klachten veroorzaakt werden door het experimentele medicijn en dus ging het onderzoek gewoon door. In de daaropvolgende dagen werden nog eens vier proefpersonen ernstig ziek. Eén proefpersoon overleed en twee mensen kampen nu nog steeds met neurologische klachten.
Het experimentele medicijn, BIA 10-2474, is een stof die het eiwit FAAH (Fatty Acid Amide Hydrolase) remt. Dit eiwit speelt een belangrijke rol in het endocannabinoïde systeem in onze hersenen, dat betrokken is bij onder meer pijnbeleving, geheugen, leren, emoties en verslaving. Het Portugese bedrijf Bial ontwikkelde de stof als mogelijk middel tegen zenuwpijn.
Een onafhankelijke wetenschappelijke commissie bestudeerde het vooronderzoek van fabrikant Bial en het laboratorium Biotrial, waar het geneesmiddelenonderzoek werd uitgevoerd. Er zijn geen grove fouten gemaakt in het onderzoek, maar er waren wel opvallendheden waar bij onderzoek op mensen rekening mee gehouden had moeten worden.
Hoge dosis
Zo schrijft de commissie bijvoorbeeld dat uit onderzoek met proefdieren een optimale werkzame dosis van 10 tot 40 milligram voor gebruik bij mensen is berekend. Bij de eerste tests in het laboratorium van Biotrial bleek echter dat er bij een dosis van 5 milligram al volledige remming optrad van het doeleiwit. Waarom is er dan toch nog met 50 milligram getest, de dosis waarmee het uiteindelijk fout ging? En waarom heeft Biotrial na de eerste ziekenhuisopname niet besloten om het onderzoek te staken totdat er meer duidelijkheid was over de oorzaken van de klachten van de vrijwilliger?
Feit blijft dat uit het vooronderzoek niet duidelijk naar voren is gekomen dat het experimentele medicijn schadelijk kan zijn. Hoe komt dat? Mogelijk doordat Bial niet uitgebreid genoeg heeft onderzocht aan welke eiwitten in de hersenen hun experimentele stof nog meer kan binden. Chemici van de Universiteit Leiden hebben dat wel gedaan. Toen het vreselijke nieuws over het Franse onderzoek bekend werd, was medicinaal chemicus Mario van der Stelt meteen alert.
Van der Stelt is hoofd van de afdeling Moleculaire Fysiologie van de Universiteit Leiden en werkt al twintig jaar aan FAAH en het endocannabinoïde systeem. “Er zijn eerder FAAH-remmers getest in klinisch onderzoek en sommige hebben ook fase 2 gehaald, maar verder zijn ze nooit gekomen omdat ze niet effectief genoeg waren. Echter, geen van deze stoffen vertoonde ernstige bijwerkingen.”
Van der Stelt en de onderzoekers in zijn groep vroegen zich daarom af waar de heftige symptomen van de slachtoffers in deze studie vandaan konden komen. Ze dachten direct aan off-target binding – dat de geteste stof ook aan andere eiwitten bindt dan de bedoeling was. Dat idee werd nog sterker toen ze de chemische structuur van de geteste stof, BIA 10-2474, onder ogen kregen. “FAAH behoort tot de familie van de serine hydrolases, een grote groep eiwitten die qua werkingsmechanisme op elkaar lijken. We vermoedden meteen dat BIA 10-2474 veel meer eiwitten uit deze familie kon remmen.”
Hersenweefsel
De chemici gingen aan de slag om zelf uit te zoeken waar BIA 10-2474 nog meer aan bindt. Ze onderzochten de effecten van de stof in dierlijke cellen, menselijke cellen, hersenweefsel van gezonde donoren en menselijke zenuwcellen gekweekt uit stamcellen. Hierbij was een belangrijke rol weggelegd voor een heel gevoelige techniek die de groep van Van der Stelt mede heeft ontwikkeld: activity-based protein profiling (ABPP). Met ABPP vis je als het ware de actieve enzymen uit een mengsel, door als ‘haakje’ een stof te gebruiken die aan veel verschillende enzymen kan binden.
Omdat ieder enzym een unieke samenstelling en daarmee een unieke massa heeft, kun je daarna met behulp van massaspectrometrie precies bepalen welke enzymen je hebt opgevist. Je voert de meting twee keer uit; een keer met en een keer zonder het experimentele geneesmiddel erbij. Door het verschil te bepalen tussen de twee mengsels, weet je welke eiwitten worden geremd door de nieuwe stof.
“Uiteindelijk hebben we naast FAAH, zes andere eiwitten geïdentificeerd die ook door BIA 10-2474 worden geremd”, zegt Van der Stelt. De zes spelen allemaal een rol in de vethuishouding van zenuwcellen. Het is bekend dat remming van deze enzymen het functioneren van de zenuwcellen verstoort. Om zeker te zijn dat deze zes off-targets alleen door BIA 10-2474 worden gebonden, zijn alle experimenten ook uitgevoerd met een andere FAAH-remmer van het Amerikaanse farmaceutische bedrijf Pfizer en die geen bijwerkingen leverde in fase 1 en 2 van klinische studies. De Pfizer-stof bond alleen aan FAAH.
Al deze aanwijzingen samen wijzen er sterk op dat de off-target binding van BIA 10-2474 de verklaring is voor de tragische gebeurtenissen tijdens het Franse klinische onderzoek. Van der Stelt blijft desondanks terughoudend. “Een oorzakelijk verband is nog niet aangetoond. Wij hebben onze testen niet kunnen uitvoeren op weefsels van de slachtoffers, dus het is geen bewijs.” Maar dat een techniek als ABPP standaard onderdeel moet worden van het onderzoek voordat een nieuwe stof in mensen wordt getest, staat voor hem als een paal boven water. “Als je werkt aan eiwitremmers zoals in dit geval, moet je ABPP wat mij betreft altijd toepassen. Alleen dan kun je nauwkeurig uitzoeken waar je beoogde remmer nog meer aan bindt. Het is nu niet verplicht om ABPP te gebruiken, maar Pfizer heeft dat wel gedaan en dat heeft een heel schone stof opgeleverd.”
Nieuwe criteria
Volgens de Franse autoriteiten heeft producent Bial in zijn onderzoek ABPP niet toegepast. Had men vooraf dus veel meer kunnen weten over de mogelijke risico’s van de nieuwe stof? Dat klopt, zegt Van der Stelt, maar hij houdt zich op de vlakte. “Als ze wel ABPP hadden toegepast, weet ik niet of ze een andere beslissing hadden genomen. Daar kan ik niets over zeggen.”
Hij deelt de zorgen van de onderzoekscommissie over de hoge dosering die is gebruikt. “Dat mocht wel volgens de regels, maar juist als het gaat om off-target binding heeft de dosering veel invloed. Hoe hoger de dosis, hoe groter de kans dat ook andere eiwitten worden geremd. Ik denk dat we nieuwe criteria nodig hebben om de maximaal toegestane dosering te bepalen.”
Daarin staat Van der Stelt niet alleen. De onderzoekscommissie pleit voor veranderingen in de regelgeving rondom fase 1-geneesmiddelenonderzoek. Zo zou de veiligheid van vrijwilligers altijd boven praktische zaken of regelgeving moeten gaan en zouden bedrijven dus van een vooropgezet protocol af mogen wijken als de eerste tests in menselijke proefpersonen daar aanleiding toe geven. Maar ongevaarlijk wordt een fase 1-onderzoek nooit, waarschuwt Van der Stelt. “Natuurlijk moeten we alles doen om de risico’s voor de proefpersonen zo minimaal mogelijk te houden. Maar een fase 1-onderzoek blijft de eerste keer dat een nieuw middel in mensen wordt getest.”