Museum Boerhaave in Leiden is tijdelijk gesloten vanwege een grootscheepse verbouwing. Het grootste deel van de collectie is echter niet te vinden in het museum, maar in het depot. NEMO Kennislink mocht snuffelen in de onvoorstelbaar grote verzameling.
Microscopen in alle soorten en maten. Anatomische modellen van papier-maché. Het prototype van de eerste kunstnier. Antieke chirurgische instrumenten. Wonderlijk gevormd chemisch glaswerk. Proefmodellen van een telefooncentrale. Wasmodellen van oogziekten. Wiskundige formules uitgevoerd in steen. Een machine om hersenen in dunne plakjes te snijden. Historische fysiotherapie-apparaten.
Je kunt het zo gek niet bedenken of het staat in het depot van Museum Boerhaave in Leiden, het Rijksmuseum voor de geschiedenis van de natuurwetenschappen en de geneeskunde. Met hoofd restauratie Paul Steenhorst als enthousiaste begeleider dwaalde NEMO Kennislink langs een deel van de meer dan veertigduizend objecten die het museum inmiddels beheert. Of beter: objectnummers. Een dokterstas vol instrumenten heeft één objectnummer, maar bevat natuurlijk veel meer objecten.
“De collectie groeit nog steeds”, vertelt Steenhorst. “Toen ik hier dertig jaar geleden begon waren er achttienduizend objectnummers. Er gaat eigenlijk nooit iets weg. We hebben net nog een telescoop van twee ton binnengekregen.” Waar laat hij zo’n enorm gevaarte? “Tja, dat is een beetje subjectief, maar als het object groter is dan ikzelf of als er meerdere mensen nodig zijn om het te tillen, dan gaat het naar onze grote loods in Alphen aan de Rijn.”
Doorgezaagd hoofd
Het museum krijgt aan de lopende band spullen aangeboden. Vaak van bedrijven, universiteiten of ziekenhuizen. “We ontvangen regelmatig complete collecties. Bijvoorbeeld van Shell toen het Koninklijke Shell Laboratorium Amsterdam werd gesloten. Ook van Unilever hebben we een grote collectie gekregen.” Maar er zijn ook particuliere giften en dat levert soms bizarre situaties op. “We hadden een keer een docent aan de balie met een doorgezaagd hoofd in een plastic zak. Dat had hij op de zolder van zijn school gevonden.” Na overleg met de ethische commissies van volkenkundige musea is besloten het hoofd op te nemen in de collecties.
Steenhorst bemoeit zich niet met de selectie van objecten. “Dat beoordeelt de wetenschappelijke staf van het museum. Zij selecteren wat past bij de collectie.” Eenmaal geselecteerd gaat het object eerst in quarantaine. Steenhorst wil zeker weten dat hij geen houtworm, boktor, schimmels of andere ellende naar binnen haalt. “Ik heb een keer een kist binnengekregen die volgens de donateur echt helemaal schoon was. Maar ik vertrouwde het niet en heb de kist in plastic ingepakt en in het quarantainedepot gezet. Razendsnel had de houtworm zich niet alleen door het plastic gevreten, maar ook door de planken van de kast. Uiteindelijk moest ik de hele kast slopen.”
Een andere bedreiging is radioactiviteit. Daarom gaat overal de geigerteller, een detector voor radioactiviteit, overheen. “In mijn beginjaren hier hebben we die aangeschaft. Toen we daarmee aan de slag gingen bleek er wel wat te stralen in de collectie.” Uiteraard zijn deze objecten inmiddels op een veilige manier opgeslagen.
Sporen van gebruik
En dan? Hoe behandel je een wetenschappelijk instrument? Bij kunst of archeologische vondsten restaureren de restaurateurs alleen waar het nodig is om verder verval tegen te gaan. Geldt dat ook voor het restaureren van wetenschappelijke objecten? Hier gaat het ten slotte vooral om de functie. Wat als het niet meer werkt? Steenhorst: “Voor mij is de levensloop van een object ook heel interessant en sporen van gebruik of vervanging zijn de moeite waard om te bewaren. Een goede restaurator kan kiezen naar welke periode in de levensloop hij of zij restaureert en dat bepaal je in overleg met de wetenschapper die onderzoek doet naar het object. Ik vind niet dat alles terug moet naar de originele staat. Onze visie is dat je zo min mogelijk aan een object moet doen.” Als het object niet meer werkt, is dat geen probleem, als het maar presenteerbaar is. Om de werking te laten zien aan het publiek, maken Steenhorst en zijn collega’s demonstratiemodellen.
Wat als je niet begrijpt hoe het heeft gewerkt? Of als je niet weet waarvoor het ooit was bedoeld. Steenhorst schiet in de lach. “Dat gebeurt vaker, er zijn hier genoeg dingen waarvan we nog nog niet precies weten hoe het werkt of waar het voor is.” De beste manier om meer te ontdekken over een object er is gewoon mee aan de slag te gaan. Of het proberen na te maken.
Ondertussen lopen we in straf tempo door het enorme gebouw, waarin ook depots van Naturalis en het Rijksmuseum van Oudheden zijn gehuisvest. We gaan van zaal naar zaal, gevuld met eindeloze verzamelingen ‘dingen’. Steenhorst opent laatjes en kistjes en heeft bij alles wel een verhaal. Hij pakt een platte blauwe doos die lijkt op een geschenkverpakking. “Dit vind ik heel mooi. Het komt uit de Shell collectie. Nu zeggen we ‘meten is weten’, maar vroeger was vergelijken belangrijker dan meten.” De doos bevat een rij glazen buisjes met transparante vloeistof en een luchtbel die, als je de doos beweegt, in een verschillende snelheid door de buisjes beweegt. Een maat voor de viscositeit (stroperigheid) van vloeistoffen! “Precies, hier aan de rechterkant stop je het buisje met de vloeistof dat je wilt meten en dan kijk je met welke referentiebuisje de snelheid overeenkomt.”
Tinpest
Al lopende blijkt hoe divers de collectie is en daarmee ook de problemen waar een restaurator als Steenhorst mee te maken heeft. We passeren bijvoorbeeld Leidse Flessen, wijde glazen flessen bekleed met een dunne laag tin. Een Leidse Fles is een condensator: je kunt er elektrische lading in opslaan. De laag tin ziet eruit als afbladderende verf. “Deze flessen lijden aan tinpest”, legt Steenhorst uit. “Door blootstelling aan hoge luchtvochtigheid krijg je corrosie van de laag tin. Het valt dan als suikergoed uit elkaar.”
Naast tinpest zijn er nog tal van aandoeningen die de objecten teisteren. Glas kan last hebben van ‘glasziekte’, de glazuurlaag op keramiek kan gaan scheuren, papier kan lijden onder schimmels en ga zo maar door. Om nog maar te zwijgen van de moderne kunststof objecten. “Kunststof droogt uit en verbrokkelt of het wordt juist vormeloos en slap. Die materialen zijn een ramp voor een restaurator.” Overigens behandelt hij niet al deze problemen zelf. Voor specialistische projecten zoals het restaureren van keramiek, glas of papier haalt hij externe experts binnen.
Ondertussen zijn we aangekomen bij onze laatste halte: de werkplaats. We zien verschillende draaibanken voor metaalbewerking, werktafels vol gereedschap en collega Auke die gespecialiseerd is in houtrestauratie. Steenhorst heeft de metalen objecten en technische instrumenten onder zijn hoede. Hij heeft het vak geleerd op de Leidse instrumentenmakers school en is een echte ambachtelijke restaurator. “Vroeger had je in musea als dit geen restaurator, maar gewoon een handige jongen die dingen kon fiksen.” Dingen fiksen doet hij nog steeds, maar zijn tijd gaat niet meer volledig op aan restaureren. Er zijn veel taken bijgekomen. Bijvoorbeeld het begeleiden van studenten. “We hebben hier altijd studenten rondlopen voor stages. Van de Leidse instrumentenmakers school, maar ook van allerlei andere opleidingen en ze komen overal vandaan.”
Ambachtelijke replica’s
In een hoek zien we een moderne onderzoeksopstelling. In het restauratieatelier vindt namelijk ook wetenschappelijk onderzoek plaats. Het is het werkterrein van Tiemen Cocquyt die hier, gefinancieerd vanuit een NWO Museumbeurs, zeventiende en achttiende eeuwse optische instrumenten onderzoekt. Hij is vooral geïnteresseerd in de gebruikte slijptechnieken voor lenzen in microscopen en telescopen.
Een verrassende taak van Steenhorst is het nieuw produceren van objecten. Zoals demonstratiemodellen: kopieën van instrumenten uit de collectie waarmee je kunt laten zien hoe het origineel werkt. Maar ze doen hier ook aan commerciële productie. In de winkel van Museum Boerhaave zijn nauwkeurige replica’s van de eerste microscopen van Antoni van Leeuwenhoek te koop. Gemaakt door Paul Steenhorst, die hierin zijn overduidelijke liefde voor het ambacht kwijt kan. Hij laat een paar ‘Van Leeuwenhoekjes’ zien. “Het mooie van het ambachtelijk maken van kopieën is dat je steeds weer ziet hoe vakbekwaam instrumentenmakers vroeger waren. Dat kwartje wil ik graag ook laten vallen bij onze studenten en bij het publiek.”