Tot in de negentiende eeuw werd een Nederlandse creooltaal gesproken op de Maagdeneilanden. De sprekers waren nakomelingen van slaven die op de plantages hadden gewerkt. Taalkundige Cefas van Rossem deed promotieonderzoek aan de Radboud Universiteit naar achttiende-eeuwse handschriften.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw vond de Duitse onderzoeker Peter Stein in het archief van de Evangelische Broedergemeente in Herrnhut honderden pagina’s in een Nederlands Creoolse taal. Dat dorpje lag toen nog in de DDR en was niet makkelijk te bezoeken door Westerse onderzoekers. Pas na de Val van de Muur in 1989 kregen zij de mogelijkheid om deze teksten te digitaliseren om ze met behulp van de computer te onderzoeken.
Handschriften
De teksten waren afkomstig van de Maagdeneilanden, die tot 1917 een Deense kolonie waren. Daar brachten Duitse zendelingen, uit Herrnhut, in de achttiende eeuw het woord van God. Ze deden dat in de taal van de lokale bevolking, grotendeels slaven. Die spraken een Nederlandse creooltaal die was ontstaan nadat een grote groep Nederlanders uit het Caribisch gebied in 1672 naar de Maagdeneilanden trok.
De Duitse collectie handschriften bevatte allerlei soorten teksten, maar vooral Bijbelteksten en slavenbrieven. Voor onderzoekers van creooltalen is dit een unieke verzameling. “Niet alleen omdat het een enorme aanvulling biedt op het bestaande bronnenmateriaal van deze Nederlandse creooltaal. Maar ook omdat het afkomstig is uit een periode waarin de creooltaal nog niet zo lang bestond”, vertelt taalkundige Cefas van Rossem. Samen met een collega typte hij al die honderden handschriften uit en schreef er een proefschrift over.
Zo’n grote verzameling teksten noemen onderzoekers ook wel een corpus. Tegenwoordig is het gebruik van grote computerbestanden of computercorpora heel gewoon binnen de taalkunde. Maar niet in de jaren negentig, legt de taalkundige uit. “We kregen fotokopietjes van Duitse microfiches. We hadden pas na twee jaar voor het eerst beschikking over een scanner, maar de handschriften konden daar niet mee worden overgezet. De scanner kon namelijk alleen gedrukte teksten lezen. Het was dus een gigantisch typwerk. Maar daardoor ken ik de teksten nu door en door.”
In 1996 publiceert Van Rossem samen met anderen een boek over dit corpus, waarvan de taal dan nog wordt aangeduid met de term Negerhollands. Na publicatie wordt hij leraar Nederlands. Pas in 2011 gaat hij opnieuw met het materiaal aan de slag, als hij een promotiebeurs ontvangt voor leraren. Op dat moment staat de term Negerhollands ter discussie, in navolging van die over het woord ‘neger’ (zie ook zijkader). Algauw stappen Van Rossem en zijn collega’s dan ook over op de Engelse benaming Virgin Islands Dutch Creole.
Moedertaalsprekers
Als hij begint met zijn promotieonderzoek is al het materiaal gedigitaliseerd. Zo kan hij grote hoeveelheden tekst met automatische zoekopdrachten bestuderen. En dat onderzoek is hoognodig, want vanaf de jaren negentig is er nogal wat kritiek op de authenticiteit van de taal uit zijn corpus. Het is immers geen creooltaal uit de eerste hand, maar het werd opgeschreven door Duitse missionarissen.
In zijn proefschrift toont Van Rossem echter aan dat de Duitse missionarissen heel goed wisten hoe zij moesten aansluiten op hun publiek, dat vooral bestond uit creooltaalsprekers. Hun teksten werden mogelijk door moedertaalspeakers van feedback voorzien. In de teksten zijn namelijk stelselmatig allerlei wijzigingen aangebracht, legt de taalkundige uit.
“Zo zie je dat sommige woorden zijn doorgestreept en vervangen door andere woorden. Zoals het woord ‘voeden’ dat vervangen is door ‘gie jeet (geef eten)’, of ‘Heiland’ door ‘Help man’, of ‘Engel’ door ‘Boodschapper’. Maar ook de Duitse woordvolgorde wordt een stuk of veertig keer teruggedraaid naar de volgorde die in de creooltaal gebruikelijk is. Dan zie je cijfertjes boven de tekst die de nieuwe volgorde weergeven. Zo houdt de vertaler rekening met zijn publiek.”
Betrouwbare bron
In totaal deed Van Rossem vijf casestudies om te onderzoeken hoe authentiek de teksten zijn. Behalve doorhalingen en wijzigingen in woordvolgordes, vond hij toevoegingen en synoniemen in de tekst, die boven elkaar zijn geschreven: “Dan staat er bijvoorbeeld ‘hij loopt na/tot Jeruzalem’. De lezer kan dan kiezen voor het Nederlandsachtige ‘tot’ of juist het Creoolse ‘na’.” Ook vergeleek hij verschillende teksten met elkaar, zoals verschillende versies van het Nieuwe Testament.
Tot slot gaan de teksten vergezeld van zogenaamd ‘metalinguïstisch commentaar’. Van Rossem: “Daarin vind je een verantwoording van de vertaler waarom hij bepaalde keuzes heeft gemaakt. Ook die heb ik meegenomen om de betrouwbaarheid van de teksten te toetsen. Ik concludeer dat het corpus wel degelijk een betrouwbare bron is voor onderzoek naar Virgin Islands Dutch Creole.”
Zeeuws-Vlaams
De taalkundige keek ook naar de verhouding van Nederlands en andere talen in Virgin Islands Dutch Creole. “De woordenschat is bijna helemaal Nederlands. Daarnaast zie je Spaanse, Engelse en Franse invloed. Maar ook kom je Afrikaanse woorden tegen, of Papiaments. Omdat deze teksten de Europese schrijfwijze hebben, zijn ze voor een Nederlander heel goed te lezen. Dat zou anders zijn als de vertalers de woorden als klankreeksen opgeschreven hadden. Nu kon ik de handschriften in het archief van Herrnhut ook heel makkelijk herkennen.”
Flink wat woorden kunnen herleid worden tot het Zeeuws-West-Vlaams, ontdekte Van Rossem al eerder. “Tussen 1993 en 1995 deed ik aan het Meertens Instituut onderzoek met behulp van Vlaamse en Zeeuwse dialectbronnen om de herkomst van die woorden te bepalen. Later kon ik door het bestuderen van zeventiende-eeuwse Maagdeneilandse volkstellingen ook op basis van achternamen de herkomst bepalen van de Nederlanders die vanuit het Caribisch gebied naar de Maagdeneilanden trokken. Veel van de Nederlandse achternamen komen alleen of vooral in Zeeland of Vlaanderen voor. Er zat trouwens ook een Nijmegenaar bij.”
Slavenregisters
Overigens gaat al het materiaal dat Van Rossem voor zijn proefschrift heeft verzameld naar het Meertens Instituut. Daar hoopt hij als gastonderzoeker zijn onderzoek naar de authenticiteit van de teksten voor te zetten, naast zijn baan als leraar Nederlands. “Voor mijn proefschrift heb ik zo’n 3500 pagina’s tekst doorgespit op allerlei kenmerken die makkelijk te vinden waren met de aangebrachte coderingen. Maar er is nog veel meer te onderzoeken. Een paar teksten heb ik nu pas ontdekt en ook is nog niet alles gedigitaliseerd.”
“Het is bijvoorbeeld interessant om dit materiaal in verband te brengen met het Sranan, de meest gesproken Surinaamse creooltaal. Deze taal is niet aan het Nederlands, maar aan het Engels gerelateerd. Duitse zendelingen hebben in de achttiende eeuw ook Bijbelteksten naar deze taal vertaald. Daarnaast is het zo dat er nieuw demografisch en metalinguïstisch materiaal beschikbaar is gekomen. De Surinaamse slavenregisters en het West-Indische archief van de Deense overheid zijn namelijk pas in 2017 digitaal beschikbaar geworden. Ik heb nu vooral gekeken naar Duitse bronnen, maar er is ook nog allerlei Deens materiaal dat nooit is bestudeerd.”