Voor asielzoekers is het Nederlandse beleid gericht op terugkeer, maar voor Oekraïners geldt dit niet. Zij mogen hier zelfs werken. Deze aanpak is succesvol. Zou dit ook beter zijn voor andere vluchtelingen? En is integratie een belemmering voor terugkeer?
Na ruim één jaar oorlog zijn er bijna 93 duizend Oekraïense vluchtelingen in Nederland. Deze vluchtelingen kunnen nog niet terug naar huis, en dat hoeven ze voorlopig ook niet: Oekraïense vluchtelingen mogen sinds het begin van de oorlog in Nederland verblijven en werken zonder procedures te doorlopen dankzij de maatregel ‘tijdelijke bescherming’. Die maatregel is onlangs met een jaar verlengd.
Dat staat in schril contrast met de behandeling van andere vluchtelingen, die in afwachting van hun procedure niet kunnen werken en niet in aanmerking komen voor een woning. Deze week stelde Lodewijk Asscher, EU-adviseur Oekraïne, in een rapport dat het Oekraïense model kan dienen als voorbeeld voor de integratieprocedure voor alle vluchtelingen. Orthopedagoog Elianne Zijlstra en socioloog Fenella Fleischmann laten zien dat er wetenschappelijke inzichten zijn die het pleidooi van Asscher ondersteunen.
Zelf regie houden
Elianne Zijlstra, hoofddocent orthopedagogiek aan de Rijksuniversiteit Groningen: “In het migratiebeleid is het uitgangspunt: mensen die op de vlucht zijn voor oorlogsgeweld krijgen een tijdelijke verblijfsvergunning en zodra het in hun eigen land weer veilig is, wordt die verblijfsvergunning ingetrokken en kunnen ze terugkeren. Bij Oekraïners was het van het begin af aan anders. Ze hoefden niet eens asiel aan te vragen, sterker nog: ze werden expliciet uitgenodigd om hiernaartoe te komen. Dat is goed te verklaren, gezien de aard van het geweld en de nabijheid van het conflict. Maar het is wel een schril contrast met onze houding ten opzichte van andere vluchtelingen, die in veel gevallen ook aan levensbedreigende omstandigheden ontvlucht zijn, zoals mensen uit Syrië, Jemen of Eritrea.”
In meerdere opzichten werden en worden Oekraïners beter behandeld dan asielzoekers, en dat heeft een positieve doorwerking op hun welzijn, stelt Zijlstra. “Midden in de asielcrisis vorig jaar boden veel gemeentes geen ruimte voor de opvang van asielzoekers, maar wel voor de opvang van Oekraïense vluchtelingen. Deze groep kwam veelal niet in de overvolle opvanglocaties terecht, waar mensen buiten moesten slapen. Bovendien mochten ze werken in Nederland en hoefden ze niet in procedures waardoor ze zekerheid voelden dat ze veilig waren en ze zelf de regie hadden om wel of niet terug te keren naar Oekraïne.”
Normaal gesproken mogen vluchtelingen niet werken totdat ze een permanente verblijfsvergunning hebben. Dit heeft volgens Zijlstra een negatief effect op mensen. “Wij hebben onder meer een studie gedaan naar de terugkeer van tweehonderd kinderen naar Albanië en Kosovo. Die terugkeer verliep het beste bij gezinnen waarvan de ouders een tijdelijk verblijfsrecht hadden en een leven in het gastland konden opbouwen, ze konden werken en niet in permanente onzekerheid waren gehouden over hun toekomst.”
Dit gaat in tegen het heersende beeld dat asielzoekers zo min mogelijk betrokken moeten worden bij de samenleving, omdat ze anders zouden ‘wortelen’ en nooit meer bereid zouden zijn om nog terug te keren.
Identiteit opgeven
Volgens Fenella Fleischmann, hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Amsterdam, wordt er te rigide gekeken naar worteling en identiteiten. “Er wordt vaak op een of-/of-manier over gedacht. Je bent ofwel iemand die op het land van herkomst gericht is, ofwel iemand die geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving. Maar zo zit het in de beleving van migranten helemaal niet in elkaar. Het is dus ook voor Oekraïners niet zo dat de Nederlandse identiteit op een gegeven moment in de plaats zal komen van de Oekraïense. Verschillende identiteiten kunnen in één persoon naast elkaar bestaan.”
Uit onderzoek naar de beleving van nationale identiteit bij migranten blijkt volgens Fleischmann dat er ruwweg vier categorieën zijn. De eerste, grootste groep (integratie) voelt zich sterk betrokken bij de Nederlandse samenleving, maar heeft ook nog een heel sterke oriëntatie hebt op het land van herkomst. Bij de tweede, eveneens grote groep (separatie) is het andersom: de Nederlandse identiteit leeft niet echt voor hen, ze zijn gericht op hun land van herkomst. De derde, kleinere groep is zoals dat heet ‘sterk geassimileerd’: deze immigranten voelen zich Nederlander en hebben afstand genomen van hun oorspronkelijke cultuur. De vierde en laatste kleine groep (marginalisatie) voelt zich met beide culturen niet verbonden, en is qua identiteit ‘zoekend’.
Fleischmann: “Er is veel variatie in de manier waarop mensen zich identificeren met een natie. De transformatie van de ene naar de andere categorie is geleidelijk en onvoorspelbaar. Dus het idee dat je niet bij de samenleving betrokken zou moeten worden omdat je dan direct hier wortelt, is een karikatuur. En het idee dat je de ene identiteit zou moeten opgeven om de andere te kunnen aannemen, daar is ook geen enkel bewijs voor gevonden. Behalve dat dit nog steeds sterk leeft in de hoofden van niet-migranten. Als onderzoekers mensen voorleggen: deze migrant heeft een sterke oriëntatie op zijn land van herkomst, dan leiden respondenten daaruit automatisch af dat hij dus niet georiënteerd is op Nederland.”
Gedwongen of vrijwillige terugkeer
Bij volwassenen verlopen processen van worteling en identificatie anders dan bij kinderen. Elianne Zijlstra: “De ontwikkeling die een kind bijvoorbeeld doormaakt tussen zes en twaalf, of tussen twaalf en achttien – dat zijn enorme sprongen, cruciale, vormende jaren. Wat betekent het voor kinderen van vluchtelingen als ze langdurig in Nederland verblijven en dan ineens terug moeten keren naar hun land van herkomst? Wij hebben ons als onderzoekers ingezet om kinderen die langdurig in Nederland zijn een verblijfsperspectief te bieden. Daarbij was het uitgangspunt dat in elk geval kinderen die langer dan vijf jaar hier verblijven, te zeer geworteld zijn om nog gedwongen terug te keren. Kinderen wortelen veel sneller dan volwassenen, omdat ze sterker openstaan voor hun omgeving en zeer leergierig zijn en makkelijk nieuwe verbindingen aangaan. Als worteling een criterium is in het beleid, zou je daar zeker rekening mee moeten houden bij de besluitvorming: je moet een belangenafweging in de asielaanvraag maken waarin ook het ontwikkelingsperspectief van het kind na terugkeer wordt meegewogen.”
Volgens Fenella Fleischmann is het goed dat er een termijn van vijf jaar voor worteling wordt gehanteerd, maar moeten we niet vergeten dat dit slechts een algemene schatting is. “Identificatie en worteling zijn complexe en persoonlijke processen, waarin veel variatie bestaat. Het zou hoe dan ook verstandig zijn als we als samenleving het idee zouden loslaten dat de ene identificatie de andere uitsluit. Als we mensen tijdelijk mee laten doen, is er niet vanzelfsprekend sprake van dat we ze ‘losweken’ van hun eigen cultuur. Sterker nog: zelfs als mensen hier permanent mogen blijven, hebben ze vaak nog jarenlang het gevoel dat ze er niet echt bij horen. En ook kinderen met een migratieachtergrond die hier geboren zijn, worden soms nog niet voor Nederlanders aangezien. Voor mensen met een migratieachtergrond is het vanzelfsprekend dat meerdere identiteiten naast elkaar kunnen bestaan in één persoon. De moeilijkheid is wel: een identiteit bepaal je niet in je eentje. Als jij er zelf van overtuigd bent dat je meerdere identiteiten in je verenigt, maar de mensen om je heen blijven ervan uitgaan dat dit onmogelijk is, dan heb je toch een probleem.”
Naast de vraag naar worteling en identiteit is er nog een factor van groot belang: de vraag of de eventuele terugkeer van vluchtelingen gedwongen is of vrijwillig. Voor de Oekraïners is het voorlopig nog niet aan de orde, maar wel vanaf het moment dat hun ‘tijdelijke bescherming’ ophoudt. Elianne Zijlstra verdiept zich in de kwaliteit van ondersteuningstrajecten bij gedwongen terugkeer; de Nederlandse overheid biedt bijvoorbeeld financiële ondersteuning aan voor het opstarten van een nieuw leven in het land van herkomst. “Gedwongen terugkeer blijft altijd een kwetsbare aangelegenheid. Soms wordt het een nieuw trauma, zoals blijkt uit een studie naar de gedwongen terugkeer van Armeense kinderen die hier geworteld waren. Hopelijk zullen de Oekraïners dat niet meemaken, maar dit is vooralsnog niet waarschijnlijk, omdat ze zelf heel graag terug zouden willen keren zodra het mogelijk is.”