Het Nederlands verandert – en dat is niks nieuws, maar wel heel fascinerend. Dat laat Yoïn van Spijk vrolijk en overtuigend zien in zijn bundel ‘Die goeie ouwe taal’.
Laat ik deze recensie maar meteen beginnen met een bekentenis: ik spreek ‘puzzel’ uit als ‘puzel’, met een lange u dus. Iets waarvoor ik me volgens sommige landgenoten diep zou moeten schamen; de twee z’en wijzen er immers op dat de klinker ervóór kort is, met een u als in ‘kussen’.
Maar na het lezen van ‘Die goeie ouwe taal’ van Yoïn van Spijk durf ik hier best mee uit de kast te komen. Niet alleen heb ik in Van Spijk een mede-‘puzel’-zegger gevonden, ik kan mijn uitspraak nu ook prima verantwoorden: toen het Nederlands het woord in de negentiende eeuw ontleende aan het Engelse ‘puzzle’, kenden we nooit een korte u vóór een z. Dus pasten we de uitspraak aan naar ons eigen klanksysteem, waarin we wel woorden als ‘ruzie’ en ‘muze’ kenden, met een lange u dus. En sommige families geven die uitspraak nog altijd van generatie op generatie door.
Hetzelfde gebeurde overigens met het woord ‘jam’, overgenomen uit het Engels in een tijd dat we nog niet bekend waren met de ‘dzj’-klank en er dus maar ‘sj’ van maakten. Maar terwijl sommigen ‘puzel’ tegenwoordig dom of kinderlijk vinden klinken, klinkt ‘een boterham met dzjem’ toch vooral aanstellerig.
Infographics
De puzzel-uitspraak is slechts een van de vele verrassende taalweetjes uit Van Spijks boek. In totaal bestaat de bundel uit 101 korte hoofdstukken, die telkens draaien om de herkomst en ontwikkeling van Nederlandse woorden en hun betekenis. De stamboom uit de inleiding, die reikt van onze verre voorouder het Proto-Indo-Europees (ca. 3000 v.Chr.) tot het Standaardnederlands (ontwikkeld vanaf de 17e eeuw), komt in zo goed als alle stukjes terug. Dat klinkt daardoor misschien als taai etymologisch leeswerk, maar Van Spijk weet alles aansprekend en laagdrempelig te brengen.
Helemaal een vreemde in de wetenschapscommunicatie is de auteur dan ook niet. Naast zijn baan als docent Nederlands voor nieuwkomers schrijft Van Spijk veel over taalverandering voor het grote publiek. In het tijdschrift Onze Taal heeft hij een vaste rubriek en via sociale media (volgtip) deelt hij regelmatig infographics waarin hij de herkomst van woorden uit de doeken doet. Verschillende van deze taalhistorische analyses hebben hun weg ook weer teruggevonden naar dit boek.
Weetjes-dichtheid
Zo is bijvoorbeeld te lezen dat het Nederlandse ‘kind - kinderen’ en het Engelse ‘child - children’ andere etymologische ouders kennen – ondanks hun grote gelijkenis. Hetzelfde geldt voor ‘antwoord’ en ‘answer’. Maar ‘vouwstoel’ en het Franse ‘fauteuil’ zijn dan weer wél aan elkaar verwant, via een intrigerend pad van uitlenen en teruglenen.
Ook fascinerend zijn de processen die werkwoorden door de tijd heen hebben doorlopen. Vervoegingen als ‘de boot vaarde’ en ‘ik meette de afstand’ roepen nu bij veel ouderen weerstand op, maar deze sterke werkwoorden lijken toch echt geleidelijk aan zwak te worden. Een lot dat werkwoorden in het verleden al vaker hebben ondergaan als ze niet zo vaak gebruikt werden, zoals ‘weven’ (‘waf’), ‘lachen’ (‘loech’) en ‘bakken’ (‘biec’). Maar andersom gebeurt ook, zo laat Van Spijk zien. In het Middelnederlands was ‘wijzen’ nog zwak (‘wijsde’), net als ‘vragen’ (‘vraagde’) en ‘snuiten’ (‘snutede’).
Al met al staat ‘Die goeie ouwe taal’ boordevol interessante wetenswaardigheden over de geschiedenis van het Nederlands en de verwantschap met andere talen. Geen boek om van kaft tot kaft te verslinden – daarvoor is de weetjes-dichtheid wat aan de hoge kant. Maar zeker een fijne bundel om zo nu en dan uit te snacken.