De onlangs gepromoveerde historica Josje Damsma kwam in haar proefschrift tot een opvallende conclusie: Nederlanders hadden niet per se een hekel aan NSB’ers als persoon. Deze conclusie leidde tot verhitte reacties in de pers en op verschillende fora. Is de tijd al rijp voor de gezellige NSB-buurman? Haar reactie.
Je proefschrift leverde emotioneel commentaar en verwerping van je conclusies op. Wat is je reactie hierop?
“Het commentaar was minder heftig dan ik had verwacht eigenlijk. Het valt me ook op dat iedereen er uit haalt wat hij of zij wil. De een zegt dat ik zwart/wit denkt over de NSB, en anderen vallen juist over de normale sociale omgang van NSB’ers en niet-NSB’ers. Wat de waarheid is? Naar mijn mening was het wel degelijk zwart/wit, wat de NSB als organisatie betreft. Nederlanders hadden een hekel aan die club, maar dit wil alleen niet zeggen dat er geen persoonlijk contact was met NSB’ers zelf. Dat waren ook gewoon mensen die naar hun werk gingen en naar buurtfeestjes. Na de oorlog is het beeld ontstaan dat alle NSB’ers werden gehaat. En nu is NSB’er nog een veel gebruikt scheldwoord.”
Is het nog te kort na de oorlog om te kunnen zeggen dat niet iedereen een hekel had aan NSB’ers?
“Ik denk dat de tijd juist nu rijp is voor dit soort onderwerpen. De bronnen worden langzaam openbaar en de interesse bij het publiek is er. Steeds meer mensen die geïnteresseerd zijn in het onderwerp, hebben geen emotionele band meer met de oorlog. Ze hebben de oorlog niet meegemaakt en de kennissen of familie die dat wel hebben, worden steeds schaarser of zijn er helemaal niet meer.”
Waarom is dit dan niet eerder onderzocht?
“In het Nationaal Archief liggen ruim 500.000 dossiers van naoorlogse rechtszaken tegen Nederlanders die met de bezetter hadden samengewerkt. Deze kilometers archief zijn pas sinds enkele jaren beperkt openbaar. Dat wil zeggen alleen voor wetenschappelijk onderzoek en op aanvraag. Hiervoor mochten alleen familieleden van de veroordeelden de processen-verbaal inzien, in verband met de privacy van de nog levende NSB’ers. Ondertussen zijn veel NSB’ers overleden waardoor er geen toestemming meer nodig is van de familie om hun dossiers in te zien. En over een jaar of 15 wordt het helemaal makkelijk want dan zijn de dossiers voor iedereen openbaar. Ik heb ruim 300 dossiers bestudeerd en daaruit mocht ik alles lezen. Maar voordat ik aan mijn promotieonderzoek begon, was dat nog niet mogelijk.”
Je bent zelf nog geen dertig en je staat dus qua leeftijd ver van de oorlog af. Wat voor effect had dit op je onderzoek?
“Ik denk dat dit noodzakelijk was om op een afstand naar NSB’ers te kunnen kijken. Ik heb geen emotie bij het onderwerp en dat speelde in eerdere onderzoeken vaak wel mee. De NSB en hun leden zijn namelijk vaak onderzocht door mensen met een connectie, bijvoorbeeld kinderen van NSB’ers, omdat alleen zij toegang kregen tot de archieven. Deze eerdere studies hadden vaak een doel en ik had dat niet, behalve mijn interesse. Ik hoefde niet een bepaald beeld te schetsen van de NSB waar ik bewijs bij zocht of iets dergelijks.”
In 2010 publiceerden Josje Damsma en Erik Schumacher het publieksboek Hier woont een NSB’er, over de NSB in Amsterdam. Hiervoor bestudeerden zij persoonlijke verhalen, politierapporten en dagboekfragmenten. Het boek leverde een beeld op van een beweging waarbinnen gezelligheid een belangrijke rol speelde. Tegelijkertijd waren veel NSB’ers overtuigde nationaalsocialisten en werkten ze mee aan de Jodenvervolging. Toch betekende hun politieke keuze lang niet altijd het einde van hun vriendschappen en familiebanden.
In hoeverre is dit proefschrift een aanvulling op het in 2010 gepubliceerde boek Hier woont een NSB’er?
“Het boek ging alleen over Amsterdam en in het proefschrift bekijk ik ook NSB’ers uit andere steden. Het proefschrift is ook breder van opzet: in drie microstudies op straatniveau bekijk ik de houding van Amsterdammers ten opzichte van hun NSB-buren in drie specifieke straten, waar tijdens de oorlog ook veel Joden woonden en werden weggehaald. (De Kromme Mijdrechtstraat, de Zacharias Jansestraat en de Hudsonstraat.) Het publieksboek is meer het algemene verhaal.”
Is je conclusie nu anders dan in het boek?
“Voor het boek had ik 40 NSB’ers bestudeerd en voor mijn proefschrift ruim 300. De conclusie in het boek was ‘grijzer’: sommige mensen hadden enigszins sympathie voor de NSB. Na het uitgebreide onderzoek moet ik dat beeld echter bijstellen: de NSB werd algemeen gehaat, er was geen halfslachtige sympathie voor de NSB. Maar wél voor NSB’ers persoonlijk. Over de NSB dacht men heel zwart/wit, die was fout, en op persoonlijk niveau dacht men vaak ‘grijs’. Bijvoorbeeld over die vriendelijke NSB-buurman, waar ze verder geen last van hadden.”
Na Dolle Dinsdag op 5 september 1944 vluchtte de helft van de NSB’ers naar Duitsland. De achtergebleven mannen moesten zich van de bezetter aanmelden voor de Nederlandse Landwacht. Landwachters controleerden identiteitskaarten, traden op tegen zwarte handel en spoorden onderduikers op. Deze Landwachters werden vanwege hun openbare gewelddadige optreden in het laatste oorlogsjaar de meest gehate groep NSB’ers.
Hoe verhouden de gehate Landwachters in ’44 en ’45 zich tot jouw conclusie van gezellige NSB’ers in de straat? Of gold dat alleen voor de vroege oorlogsjaren?
“De mannelijke NSB’ers die hier waren bleven, moesten zich inderdaad inzetten voor de Landwacht. Maar niet iedereen meldde zich aan. En voor wie het wel deed, was de locatie waar ze gestationeerd werden heel belangrijk. Amsterdamse NSB’ers die bijvoorbeeld in Hoorn geplaatst werden, zetten zich dus buiten het gezichtsveld van hun buren in voor de Landwacht. De reacties van de buren op deze NSB’ers waren een stuk positiever dan reacties op NSB’ers die in hun eigen buurt aan de slag gingen.”
Volgens je onderzoek was het gemiddelde scheidingspercentage onder NSB’ers 5 keer zo hoog als bij niet-NSB’ers. Jouw verklaring is dat NSB’ers vaker non-conformistische keuzes maakten. Is het niet logischer dat partners niet met een NSB’er getrouwd wilden zijn?
“Dat klinkt inderdaad logischer, wanneer de scheidingen plaats hadden gevonden tijdens de oorlog. Maar deze data gaan over NSB’ers die al voor hun lidmaatschap waren gescheiden, in de jaren ’20 en ’30. Ook bleek dat een groot aantal van deze reeds gescheiden NSB’ers zelf ook uit gebroken gezinnen kwamen. Interessante ontdekkingen, waar ik toevallig op stuitte tijdens mijn onderzoek.”
Volgt er nog een vervolgonderzoek naar deze sociale banden binnen NSB-gezinnen?
“Niet door mij, maar ik heb wel al mijn archiefonderzoek en data overgedragen aan het project Erfenissen van Collaboratie, waar mijn proefschrift een onderdeel van is. En tijdens de laatste fase van mijn proefschrift had ik een stagiaire die heel enthousiast was over dit onderwerp en er ook papers over blijft schrijven. Hopelijk komt er dus toch nog een vervolgonderzoek!”