Na twee dagen zo min mogelijk bewogen te hebben, vanwege zeeziekte, durf ik het aan om het schip te verkennen. In de stuurhut is het uitzicht op de woeste zee adembenemend. Maar de wetenschappers balen.
“Best aardig, toch?” zegt kapitein John Ellen. Hij zit ontspannen aan het roer, zijn voeten omhoog, schijnbaar onbewogen door de golven die maar blijven komen. Hij legt uit dat de stipjes op de radar geen schepen zijn maar de toppen van golven. We hebben al dagen geen schip meer gezien. “Geen vissersschepen maar er zit wel vis”, zegt John. Hoe weet hij dat? Door de vogels. En inderdaad, grote groepen meeuwen en noordse stormvogels (of mallemukken zoals de Deense onderzoeker Mads Schultz van het Institute for Bioscience ze noemt) zwermen achter het schip aan. Er vliegen ook een paar jan-van-genten.
Eerste station
De hoge golven zijn indrukwekkend, ze zorgen ook voor zeeziekte, waar de helft van het wetenschapsteam door getroffen is. Bovendien gooien ze de planning in de war. We zijn al een dag later uitgevaren, nu komen we door de harde wind nog eens acht uur later aan bij het eerste meetstation. Aan het begin van de reis zag het er zo vriendelijk uit. Zon, blauwe lucht, zwermen vogels die met ons meereizen en zelfs een paar dolfijnen. Maar het was van korte duur. Inmiddels zijn de golven onverbiddelijk.
Beneden aan dek wordt in ploegendiensten hard gewerkt door de wetenschappers en de bemanning om alle geplande metingen te verrichten. Op het eerste meetstation doen ze een test, zodat iedereen precies weet wat de procedures zijn en alle handelingen op dezelfde wijze uitvoert. Aan een dikke stalen kabel wordt een frame vol flessen naar beneden gelaten. Op vooraf ingestelde dieptes klappen ze dicht en verzamelen zo een paar liter zeewater. Eenmaal aan boord wordt het water direct in de verschillende laboratoria verder verwerkt.
Als in een videogame stuurt John met een soort joystick onderzoeksschip Pelagia steeds een beetje bij. We moeten stil blijven liggen om metingen te doen, maar het is veel te diep om een anker uit te gooien. Bovendien zou een anker schade kunnen aanrichten aan het koraal dat we willen onderzoeken of in de knoop kunnen raken met de apparatuur. John corrigeert voor wind en stroming. “De wetenschappers zitten voor hun metingen niet te wachten op wind en golven,” zegt John. Maar zelf is hij wel blij met een beetje wind, het maakt het makkelijker het schip op zijn plek te houden. Helemaal geen wind is lastig, dan dobber je alle kanten op.
Pipeteren
Technicus Pieter van Rijswijk van het NIOZ wrijft in zijn handen. Het is koud in het lab, ongeveer acht graden Celsius, de monsters moeten verwerkt worden op dezelfde temperatuur als het zeewater. Verderop staat onderzoeker Jette Horn (NIOZ) geconcentreerd vloeistoffen te pipeteren en te filteren. Ze is moe, heeft nog last van zeeziekte en nauwelijks geslapen. Haar shift loopt nog tot 4 uur ‘s nachts. Het verwerken van de monsters kost wel een paar uur. Ze houdt de moed er in, maar haar gezicht spreekt boekdelen.
Ondertussen gaat het frame met flessen weer overboord. Ditmaal worden de flessen niet gevuld met water, maar zal er gejojood worden. Ze laten het frame zakken tot vlak boven het koraal, trekken het weer omhoog en laten het weer zakken. Sensoren aan het frame registreren nauwkeurig de veranderingen in de waterkolom: temperatuur, zoutgehalte, en de hoeveelheid plankton. Het jojoen gaat 24 uur achter elkaar door, op en neer, op en neer. En elke vier uur komen daar de watermonsters uit de flessen bij.
Bruidsjurk
Onderzoeker Evert de Froe (NIOZ) loopt behoorlijk goedgemutst door het lab. “Eindelijk kunnen we meten!”, zegt hij vrolijk. Hoewel het ook van hem best wat minder hard mag waaien. Mads is al helemaal niet blij met het weer. Zijn belangrijkste doel van de tocht is het uitzetten van de multinetten, een soort heel fijnmazige netten waarmee op de kleinste wezentjes wordt gevist. “Heel fijn geweven, net een bruidsjurk, ook qua prijs vergelijkbaar”, lacht hij. Door de wind kunnen de gevoelige netten niet overboord. Er is nog genoeg werk te verrichten, hij kan mooi invallen bij het watermonster-team.
Expeditieleider Dick van Oevelen (NIOZ) kijkt bedachtzaam naar de weersverwachting en zijn strakke planning. Ook hij is blij dat er eindelijk gemeten wordt. Maar het wordt steeds meer duidelijk dat niet alle stations van deze NICO-expeditie bemonsterd kunnen worden. “Terug naar de tekentafel voor een nieuwe planning, om er toch zoveel mogelijk metingen uit te slepen”, vat hij zijn overleg met de kapitein samen.
Eigenlijk de enige aan boord die blij wordt van de wind is kapitein John, van hem mag het nog wel harder waaien. “Windkracht 10 a 11 op volle zee. Met die windkracht kunnen de mannen niks, kijken een filmpje, soms loopt er iemand over het dek om te controleren of alles nog wel vastgesjord is. En ik zit dan hier boven, de wind raast door dit rooster, ik zet een muziekje aan. Ik ben helemaal niet gelovig, maar als ik hier dan zit met het uitzicht op al dat natuurgeweld, dan voelt het wel of ik op de eerste rij zit in Gods theater.” John zou zomaar eens geluk kunnen hebben eind volgende week.