Deze week was het Safer Internet Day: reden voor wetenschappers en journalisten om cijfers te publiceren over jongeren, seksualiteit en sociale media. Maar wat betekenen deze cijfers? Mijn zoektocht laat zien dat een wetenschapper eigenlijk ook een detective en een tolk is.
Op Safer Internet Day wordt in meer dan honderd landen aandacht gevraagd voor veilig internetgebruik door jongeren. Nederlandse media zoals de NOS en de Volkskrant besteedden aandacht aan twee nieuwe onderzoeksrapporten over “sexting”. “Even de resultaten bekijken,” dacht ik, “misschien leuk voor een blog.” Het werd een tweedaags project waarin ik me niet alleen wetenschapper, maar ook detective en tolk voelde.
Detective
Het eerste onderzoek, uitgevoerd in opdracht van Kliksafe is goed te vinden. Het laat zien dat 2,6% van de ruim 1200 ondervraagden wel eens aan sexting heeft gedaan, waarbij sexting betekent: “het maken van een foto van jezelf, waar je naakt of in je ondergoed op staat, en die je naar anderen verstuurt via smartphone of internet, of die je op het internet plaatst.”
Het rapport noemt deze 2,6% een laag cijfer in vergelijking met een onderzoek in opdracht van het ECP, waaruit zou blijken dat (bijna) 10% van de jongeren wel eens aan sexting doet. Dit ECP onderzoek onder ruim duizend jongeren is inderdaad het tweede onderzoek waarover bericht werd. Een uitgebreid rapport is online niet te vinden; wel een beknopte Factsheet. Deze vermeldt dat 7,1% van de meisjes en 5,5% van de jongens wel eens aan sexting heeft gedaan, waarbij sexting hetzelfde gedefinieerd wordt als in het Kliksafe onderzoek. Vreemd: dat is nog lang geen 10%.
Bij navraag blijkt dat het Kliksafe rapport verwijst naar een persbericht, waarin het ECP meldt dat 9,4% van de meisjes en 8,2% van de jongens wel eens een naaktfoto of foto in ondergoed naar iemand gestuurd heeft. Stevig afgerond is dat inderdaad bijna 10%. Als ik het ECP bel om te vragen welke cijfers correct zijn, die uit het persbericht of die uit de Factsheet, blijkt dat het persbericht onjuist is. Na mijn telefoontje worden die cijfers meteen van de website gehaald. De 10% uit het Kliksafe rapport blijkt dus ongegrond.
De cijfers lopen dus nogal uiteen. Wie de mediaberichten en/of de onderzoeksrapporten leest, zal concluderen dat het percentage jongeren dat aan sexting doet, ergens tussen de 2,6 en 10% ligt. Dankzij extra toelichting weten we nu dat die 10% niet klopt en dat het tussen de 2,6% en 6,4% zal zijn. In andere woorden: mogelijk doet 1 op de 15 jongeren wel eens aan sexting, maar het kan ook 1 op de 38 zijn.
Harde cijfers?
Om het nog ingewikkelder te maken, zijn cijfers eigenlijk nooit zo “hard” als ze lijken. Ten eerste is het van cruciaal belang welke vraagstelling en definities gebruikt worden. Vraag je jongeren bijvoorbeeld naar het versturen van sexy foto’s, seksueel getinte foto’s, of naaktfoto’s? Vragen naar sexy foto’s resulteert waarschijnlijk in de hoogste percentages. Dit is gunstig om aandacht te vragen voor het onderwerp, maar versterkt ook (onterecht?) het idee dat jongeren zijn “losgeslagen”.
Ook de uitvoering van het onderzoek beïnvloedt de cijfers. Hoe en waar vulden de jongeren bijvoorbeeld de enquête in? Volgens de NOS waren bij het Kliksafe-onderzoek de ouders aanwezig, waardoor jongeren waarschijnlijk minder eerlijk antwoordden. Onderzoeker dr. Annemarie van Oosten vertelt dat dit niet klopt: jongeren zijn weliswaar via hun ouders uitgenodigd, maar konden de vragenlijst zelfstandig en anoniem invullen. Toch kan de betrokkenheid van hun ouders een rol hebben gespeeld; mogelijk waren jongeren er niet helemaal gerust op dat hun antwoorden anoniem zouden blijven.
Een ander belangrijk punt is de onderzoekspopulatie. Hoe oud zijn de deelnemende “jongeren” bijvoorbeeld? Het ondervragen van “oudere” jongeren (bv 18-25) zal tot hogere percentages leiden. In dit geval valt het mee: beide onderzoeken gaan over jongeren van 12 t/m 17 jaar. Maar welke jongeren zijn dit precies; wat is bijvoorbeeld hun opleidingsniveau, geslacht, etnische achtergrond, seksuele oriëntatie? Het ECP-onderzoek geeft hier in de Factsheet geen toelichting op. Volgens het achterliggende rapport dat ik op verzoek krijg toegestuurd is de enquête “representatief”. Op welke punten het al dan niet representatief is, kunnen we echter niet controleren.
Het Kliksafe-onderzoek geeft iets meer uitleg en verklaart dat de enquête op verschillende punten representatief is (bv geslacht, leeftijd, religie). In het rijtje ontbreken echter factoren die mogelijk van invloed zijn, zoals seksuele diversiteit. Mijn eigen onderzoek doet vermoeden dat “niet-hetero” jongeren meer gebruik maken van internet voor hun seksuele activiteiten dan hetero jongeren. Dat zou betekenen dat een onderzoekspopulatie met relatief veel hetero’s leidt tot lagere cijfers over sexting.
Al dit soort keuzes over de vraagstelling, definities, onderzoeksmethoden en onderzoekspopulatie beïnvloeden de onderzoeksresultaten – zelfs cijfers zijn minder “hard” dan we soms denken.
Tolk
Een belangrijkere vraag is echter: hoe vertalen we de cijfers en welke conclusies verbinden we eraan? De NOS rapporteert over de onderzoeken: “1 op de 15 jongeren online uit de kleren. […] Sexting, het delen van seksueel getinte foto’s via sociale media, is vooral populair onder jongeren van 16 en 17 jaar.” Door het woordgebruik en het citeren van het hoogste percentage, wekt de NOS de indruk dat sexting populair is. Bovendien sturen ze onze interpretatie richting naaktfoto’s (“uit de kleren”). Hierdoor klinkt het bericht spannend en roept het een gevoel op dat er mogelijk actie nodig is.
De Volkskrant daarentegen kopt dat Nederlandse jongeren “nauwelijks” seksueel getinte foto’s delen, en citeert uit het Kliksafe-rapport dat jongeren “nogal braaf” zijn.
Vervolgens is de vraag welk oordeel we hierover vellen: vinden we het geruststellend of spijtig dat jongeren “braaf” of juist “ondernemend” zijn? Vinden we “sexting” gevaarlijk, of zien we het als een mooie mogelijkheid voor avontuur en intimiteit?
Wat vinden volwassenen er gevaarlijk aan, en zijn die gevaren ook echt de belangrijkste gevaren? Wat klopt er bijvoorbeeld van stereotiepe verhalen over (online) seksueel geweld, de ongewenste verspreiding van naaktfoto’s en de gevolgen hiervan?
Het verhaal dat over de cijfers verteld wordt, bepaalt welke discussies er gevoerd worden en welke acties eruit voortvloeien. Niet alleen journalisten moeten hier zorgvuldig mee omgaan ook wetenschappers moeten hun taak als detective en tolk serieus nemen.