Sinds de komst van internet en de daaruit voortvloeiende sociale media zijn er veel nieuwe woorden bijgekomen. Die woorden vertellen ons iets over de manier waarop we ons verhouden tot de onlinewereld. “Het internet is nu zo vanzelfsprekend dat we het niet meer benoemen.”
‘Ik app je later, want ik heb nu een meeting en ik moet nog even checken of de wifi het wel doet’. Een doodnormaal berichtje dat vijftien jaar geleden nog tot gefronste wenkbrauwen zou hebben geleid. De komst van het internet heeft niet alleen een heleboel nieuwe technologie gebracht, maar ook een stroom aan nieuwe woorden. Wat vertellen die woorden ons over de manier waarop we ons verhouden tot het internet?
We spraken erover met taalwetenschapper Vivien Waszink, die gespecialiseerd is in neologismen (nieuwe woorden). Aan het Instituut voor de Nederlandse Taal (INT) werkt ze als onderzoeker en redacteur van het Algemeen Nederlands Woordenboek (ANW) en een woordenboek over neologismen, het Woordenboek van Nieuwe Woorden (WNW).
Het internet kwam op in de jaren negentig. Zien we sindsdien een opkomst van internetwoorden?
“Ja, vanaf dat moment zijn er een heleboel woorden bijgekomen en omdat de techniek zich steeds verder ontwikkelt, blijven er nieuwe woorden komen. Ook de opkomst van sociale media heeft natuurlijk voor een grote hoeveelheid nieuwe woorden gezorgd. Veel woorden verdwijnen ook wel weer, omdat ze gedateerd raken: ‘sms’en’ doe je bijna niet meer, dus dat kom je veel minder tegen. ‘Appen’ doet wel iedereen, meestal via Whatsapp. En er zijn sowieso een heleboel apps voor van alles en dat levert ook nieuwe woorden op, zoals ‘betaalapp’, ‘datingapp’ en ‘fitnessapp’. Je kunt tegenwoordig zelfs een ‘appaire’ met iemand hebben: dat is een affaire die niet berust op fysiek contact maar op een intensieve uitwisseling via appberichten.”
Gaat het dan vooral om tijdelijke woorden of zijn er ook veel blijvers?
“Het is een combinatie van beide. Maar je ziet ook dat mensen zaken die nog steeds bestaan, anders gaan benoemen. Dat komt doordat internet een andere plek heeft gekregen in onze samenleving, het is veel vanzelfsprekender of dominanter geworden. Vroeger zeiden mensen nog zoiets als ‘ik ga even internetten’, omdat dat een activiteit op zich was en je er moeite voor moest doen – er was zelfs een inbelgeluid voordat de verbinding met het internet tot stand kwam.”
“Nu gebruiken we internet bij allerlei dingen in ons dagelijks leven zonder dat we ons er bewust van zijn. Dat betekent dat we het ook niet meer als zodanig benoemen. Als je de weg niet kent, zet je even Google Maps aan, en als je thuiskomt, doe je de lampen aan met een app – bij wijze van spreken. Dus veel dingen spelen zich tegenwoordig óók online af via technologie waarbij je internet gebruikt.”
Klopt het dat internetwoorden vooral uit het Engels komen?
“Veel woorden die over internet of apps gaan, lenen we inderdaad uit het Engels. Op het INT zijn we nu bezig met het maken van een online woordenboekje over datingtaal. Dat gaat veel over online daten en daar zit bijna alleen maar Engels in. Maar vaak vernederlandsen we die woorden wel. Bijvoorbeeld bij woorden als ‘ghosting’ (dat iemand uit je leven verdwijnt nadat jullie hebben gedatet) en ‘zombeeing’ (dat iemand na een radiostilte weer van zich laat horen), daar maken we in het Nederlands vaak ‘ghosten’ en ‘zombiën’ van.”
Wat zijn typische internetwoorden van deze tijd?
“Er zijn veel woorden die te maken hebben met ons gedrag op sociale media, zoals bij online daten. Een voorbeeld is ‘haunting’. Dat is het impliciet aandacht aan iemand geven via sociale media, nadat je gedatet hebt, om zijn aandacht te trekken in de hoop dat diegene weer contact opneemt, bijvoorbeeld door zijn of haar posts te liken.”
“Er komen natuurlijk ook woorden bij die over concrete toepassingen gaan. Wat we nu zien, is dat er veel nieuwe woorden komen met AI (artificiële intelligentie), omdat die ontwikkeling in een versnelling zit: woorden als ‘AI-buddy’, voor virtuele assistent, en woorden die te maken hebben met ChatGPT, zoals ‘chatbot’ of ‘AI-chatbot’.”
Wat vertellen die nieuwe woorden ons over onze relatie met het internet?
“Een grote verandering ten opzichte van de beginjaren van het internet, is dat er nog maar weinig samenstellingen bijkomen met ‘internet’. Denk aan ‘internetbankieren’, dat is zo vanzelfsprekend geworden dat je dat ‘internet’ er helemaal niet meer voor hoeft te zetten. Hetzelfde geldt voor ‘online’ in ‘online shoppen’ en ‘online daten’. Ik gaf laatst een lezing over datingtaal, en toen had iemand in de zaal het wel over ‘offline daten’, wat laat zien dat ‘online daten’ het nieuwe normaal is. Mensen doen zo veel online dat ze zelfs na moeten denken over hun ‘digitale erfenis’: wat moet er na hun overlijden gebeuren met hun socialemediaprofielen.”
“Omdat we nu de hele dag online zijn, komen er dus juist woorden bij om aan te geven dat je even niet online bent. Mijn dochter houdt bijvoorbeeld regelmatig een ‘telefoondetox’, ook wel ‘digitale detox’ genoemd. Anderen houden een ‘Twittervakantie’, ‘twibbatical’ of ‘e-vakantie’.”